ECLI:NL:RBDHA:2025:15915

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.37988
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die op 13 augustus 2025 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan eiser, een Marokkaanse nationaliteit houder. Eiser had beroep ingesteld tegen deze maatregel, die hij als onrechtmatig beschouwde. De minister heeft de maatregel op 16 augustus 2025 opgeheven omdat eiser was uitgezet naar Marokko. De rechtbank heeft de zaak op 20 augustus 2025 behandeld, maar beide partijen zijn niet verschenen.

De rechtbank heeft zich in haar beoordeling beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de maatregel van bewaring was opgeheven. Eiser stelde dat de maatregel niet te goeder trouw was opgelegd, verwijzend naar een eerdere bewaringsmaatregel die volgens hem onrechtmatig was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eerdere maatregel rechtmatig was en dat er geen sprake was van kwade trouw van de zijde van de minister. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring van 13 augustus 2025 rechtmatig was opgelegd, en dat er geen aanleiding was om schadevergoeding toe te kennen.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.37988

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 16 augustus 2025 de maatregel van bewaring opgeheven omdat eiser is uitgezet naar Marokko.
De zaak is op 20 augustus 2025 ter zitting aan de orde gesteld. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 1987 en heeft de Marokkaanse nationaliteit.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser stelt dat de maatregel niet te goeder trouw is opgelegd door verweerder, gelet op de voorgaande bewaringsmaatregel. Hij is bij die voorgaande bewaringsmaatregel op een onjuiste grondslag in bewaring gesteld omdat hij geen rechtmatig verblijf had op grond van artikel 8, onder h, van de Vw. Eiser legt in zijn beroepsgronden uit waarom die eerder opgelegde maatregel van bewaring onrechtmatig is. Verweerder kan zich niet verschuilen achter het oordeel van de rechtbank over die maatregel. Verweerder wist dat de grondslag niet klopte, maar heeft gebruik gemaakt van de situatie en de grondslag gewijzigd naar artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Verweerder heeft te kwader trouw gehandeld, wat doorwerkt bij de tweede inbewaringstelling. Als de grondslag van de maatregel van bewaring van 13 augustus 2025 wel juridisch en feitelijk juist is, is de inbewaringstelling alsnog niet rechtmatig, nu er immers sprake is van een onjuiste daaraan voorafgaande bewaring die dagenlang is volgehouden, te kwader trouw. Eiser verwijst daarbij naar de zaak Bouskoura [2] , waaruit volgens hem volgt dat de dan daaropvolgende maatregel, zelfs als deze juridisch en feitelijk correct is onderbouwd, niet in stand kan blijven, omdat het dan een ‘verboden vrucht’ betreft van een eerder onrechtmatig handelen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 15 augustus 2025 [3] geoordeeld dat de maatregel van bewaring van 7 augustus 2025 op een juiste grondslag en rechtmatig is opgelegd. Eiser had op dat moment rechtmatig verblijf in Nederland op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw. Eisers grieven tegen dit oordeel dient hij naar voren te brengen in hoger beroep tegen deze uitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding om in het kader van de bewaringsmaatregel van 13 augustus 2025 anders te oordelen dan is gedaan in de eerder genoemde uitspraak.
5. In de onderhavige procedure ligt de toetsing van de maatregel van bewaring van 13 augustus 2025 voor. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. Bij besluit van 13 augustus 2025 is de door eiser ingediende aanvraag om een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM [4] afgewezen. Nu vaststond dat op eiser een vertrekplicht rust en hij geen rechtmatig verblijf (meer) had in Nederland, was verweerder op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw bevoegd tot het opleggen van de maatregel van bewaring.
6. Uit het arrest Bouskoura leidt de rechtbank af dat, indien de onrechtmatigheid van een maatregel is vastgesteld, dit niet reeds hierom inhoudt dat een direct aansluitende nieuwe maatregel ook onrechtmatig is, tenzij er sprake is van kwade trouw of misleiding van de zijde van het bestuursorgaan. De rechtbank stelt vast dat voorgaande maatregel rechtmatig is bevonden. Daarbij is niet gebleken van kwade trouw of misleiding van de zijde van verweerder. De verwijzing naar het arrest Bouskoura treft dan ook geen doel. Overigens is de rechtbank ook bij of na de oplegging van de huidige bewaringsmaatregel daarvan niet gebleken.
7. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 26 augustus 2025 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:868.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.