Op 22 augustus 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De zaak betreft de maatregel van bewaring die aan de eiser is opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister, dat op 7 augustus 2025 is genomen, en dit beroep wordt tevens gezien als een verzoek om schadevergoeding.
Tijdens de zitting op 19 augustus 2025 is de eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De eiser betoogde dat de maatregel van bewaring opgeheven had moeten worden, vooral omdat zijn partner, die hoogzwanger is, in het ziekenhuis was opgenomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister terecht geen lichter middel heeft opgelegd, gezien de niet betwiste gronden die de maatregel van bewaring ondersteunen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de overdracht van de eiser en zijn partner naar Duitsland op 22 augustus 2025 gepland staat, en dat de partner van de eiser heeft toegezegd mee te werken aan deze overdracht. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat deze overdracht niet zal plaatsvinden. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.