ECLI:NL:RBDHA:2025:15918

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
27 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.30488
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Ethiopische vrouw in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot gezondheidsrisico's bij overdracht aan Zweden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Ethiopische vrouw die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Zweden verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres, geboren in 1997, had op 4 mei 2025 haar asielaanvraag ingediend en verweerder had op 2 juli 2025 besloten deze niet in behandeling te nemen. Eiseres voerde aan dat zij lijdt aan psychische klachten, waaronder suïcidale gedachten, en dat de overdracht naar Zweden haar gezondheid negatief zou beïnvloeden. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende medische onderbouwing had overgelegd om aan te tonen dat de overdracht zou leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van haar gezondheid. De rechtbank concludeerde dat verweerder in overeenstemming met de geldende richtlijnen had gehandeld en dat er geen grond was voor het oordeel dat de asielaanvraag in Nederland behandeld moest worden. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en het bestreden besluit bleef in stand. Eiseres kreeg geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.30488

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], V-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. K.S. Kort),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.D. Alberda).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) niet in behandeling genomen op de grond dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening (NL25.30489), op 24 juli 2025 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verder is een tolk in de Amhaarse taal verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1997 en heeft de Ethiopische nationaliteit. Zij heeft
op 4 mei 2025 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
1.2.
Uit de verklaringen van eiseres blijkt dat Zweden een visum heeft verleend aan
haar met een geldigheidsduur van augustus 2024 tot april 2025.
Verweerder heeft daarom op 5 juni 2025 de autoriteiten van Zweden verzocht
om eiseres over te nemen op grond van artikel 12, tweede lid, Dublinverordening.
Op 17 juni 2025 zijn de autoriteiten van Zweden akkoord gegaan op grond van
artikel 12, eerste lid, van de Dublinverordening.
Het bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 niet in behandeling genomen, omdat Zweden op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Eiseres heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat zij bij overdracht aan Zweden een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) of artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) strijdige behandeling. Ook heeft eiseres volgens verweerder geen andere redenen aannemelijk gemaakt die aanleiding geven om haar asielaanvraag in Nederland te behandelen.
Beoordeling van de beroepsgronden
3. Eiseres voert aan dat zij lijdt aan een posttraumatische stressstoornis en mentale problemen en dat ze in Zweden in een depressie raakte en zich niet
veilig voelde. Eiseres maakt zich grote zorgen over de mogelijke gevolgen van een terugkeer naar Zweden, met name gelet op haar verleden als slachtoffer van genitale verminking en het daaruit volgende trauma. Bij terugkeer naar Zweden vreest eiseres niet alleen voor een afwijzing maar ook voor stress, die schade oplevert aan haar welzijn.
Eiseres verwijst naar de in beroep overgelegde GZA-informatie waaruit blijkt dat er sprake is van stress, depressie en nachtmerries, suïcidale gedachten, zichzelf slaan en slecht
slapen. Zij is in verband met haar medische klachten doorverwezen naar de POH-GGZ waar zij op 29 juli 2025 een afspraak zal hebben.
Eiseres doet vanwege haar gezondheidssituatie een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening. De onevenredige hardheid ligt in de combinatie van haar ervaringen in Ethiopië, waardoor zij is getraumatiseerd, en haar ervaringen in Zweden, waar haar gevoelens van stress en onveiligheid alleen maar zijn toegenomen. Volgens eiseres gaat het in dit geval niet over de beschikbaarheid van medische behandeling, maar om een verslechtering van de medische situatie in relatie tot een terugkeer naar Zweden.
Ook doet eiseres een beroep op het arrest C.K. van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017 (ECLI:EU:C:2017:127) omdat de kans bestaat dat de psychische klachten, in combinatie met de in Zweden ervaren bedreigingen, onveiligheid en stress, zullen leiden tot decompensatie, met mogelijke suïcide tot gevolg in verband met de overdracht aan Zweden.
Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder de door het C.K.-arrest
voorgeschreven beoordeling heeft uitgevoerd en iedere ernstige twijfel over de
weerslag van de overdracht op de gezondheidstoestand van eiseres heeft
weggenomen. Verweerder had, gelet op Werkinstructie 2021/3, in ieder geval advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) moeten inwinnen.
3.1.
Uit het arrest C.K. van 16 februari 2017 volgt dat overdracht van een vreemdeling achterwege dient te blijven indien de overdracht tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand zou leiden. De vreemdeling moet in dat verband objectieve gegevens overleggen die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen. Uit de Werkinstructie 2021/3 volgt dat de vreemdeling, in geval van suïcidedreiging, objectieve medische stukken van een behandelaar dient over te leggen die aantonen dat de behandelaar het risico dat een vreemdeling suïcide zal plegen als gevolg van de overdracht als reëel inschat.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door eiseres overgelegde medische informatie van GZA niet blijkt dat eiseres in behandeling is bij een arts of specialist voor haar psychische klachten. Ter zitting is enkel gebleken dat eiseres op 29 juli 2025 een afspraak bij POH-GGZ zou hebben. De ingebrachte GZA-informatie bevat in verband met de gestelde suïcidale gedachten ook geen risico inschatting van een medisch behandelaar dat een suïcidepoging reëel is als gevolg van de voorgenomen overdracht. Ook blijkt uit deze informatie niet dat de voorgenomen overdracht aan Zweden onomkeerbare negatieve gevolgen zal hebben voor de gezondheidstoestand van eiseres. Eiseres heeft dus geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat de voorgenomen overdracht voor een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van haar gezondheid zal zorgen. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in overeenstemming met Werkinstructie 2021/3 heeft gehandeld. Verweerder heeft de risico’s niet hoeven beoordelen en de asielaanvraag dus niet aan zich hoeven trekken. De beroepsgrond slaagt niet.
3.3.
Het beroep van eiseres op artikel 17 van de Dublinverordening slaagt evenmin. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat uit de medische informatie ook niet blijkt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de voorgenomen overdracht aan Zweden van onevenredige hardheid getuigt.
Volgens het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag er vanuit worden gegaan dat de medische voorzieningen in Zweden van vergelijkbare kwaliteit zijn en dat eiseres ook gebruik kan maken van deze medische voorzieningen. Eiseres is er niet in geslaagd aan te tonen dat dit in haar situatie niet het geval is. Verder zijn er geen aanwijzingen waaruit blijkt
dat Nederland het meest geschikte land is om eiseres te behandelen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij de medische behandeling die zij nodig zou hebben in Zweden niet kan krijgen.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.