ECLI:NL:RBDHA:2025:15937

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2025
Publicatiedatum
27 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/671308 / FA RK 24-5989
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie na scheiding met gezamenlijke gezag over minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2025 een beschikking gegeven inzake de wijziging van kinderalimentatie. De vrouw heeft op 19 augustus 2024 een verzoek ingediend om de kinderalimentatie voor hun minderjarige kind, geboren in 2016, te verhogen van € 25,- naar € 250,- per maand. De man, die de Iraakse nationaliteit heeft, heeft verweer gevoerd en verzocht om een kinderalimentatie van € 75,- per maand. De rechtbank heeft de zaak op 9 juli 2025 behandeld, waarbij beide partijen met hun advocaten aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen van 2016 tot 2018 gehuwd zijn geweest en gezamenlijk gezag uitoefenen over hun kind. De vrouw heeft de hoofdverblijfplaats van het kind. De rechtbank heeft de behoefte van het kind vastgesteld op € 904,- per maand, geïndexeerd naar 2025. De draagkracht van beide ouders is berekend, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de man in staat is om fulltime te werken, ondanks zijn verzoek om een vermindering van uren.

De rechtbank heeft de kinderalimentatie voor de periode van 19 augustus 2024 tot en met 31 augustus 2025 vastgesteld op € 95,- per maand, en met ingang van 1 september 2025 op € 250,- per maand. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de man tot op heden geen alimentatie heeft betaald, wat hij heeft bevestigd. De rechtbank heeft de man aangespoord om de vastgestelde alimentatie te betalen, ongeacht eventuele andere bijdragen die hij heeft geleverd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-5989
Zaaknummer: C/09/671308
Datum beschikking: 4 augustus 2025

Kinderalimentatie

Beschikking op het op 19 augustus 2024 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. B.S. van Haeften te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J. Celen te Rijswijk.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het F9-formulier van 2 september 2024 van de zijde van de vrouw;
  • het verweerschrift;
  • het F9-formulier van 17 september 2024 van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier van 7 november 2024 van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier van 13 november 2024 van de zijde van de man;
  • het F9-formulier van 24 juni 2025 van de zijde van de vrouw, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 30 juni 2025 van de zijde van de vrouw, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 30 juni 2025 van de zijde van de man, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 4 juli 2025 van de zijde van de vrouw, met bijlage.
Op 9 juli 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vrouw met haar advocaat;
  • de man met zijn advocaat.

Feiten

  • Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van [datum 1] 2016 tot [datum 2] 2018.
  • Zij zijn de ouders van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016
te [geboorteplaats]
.
  • Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarige uit.
  • De minderjarige heeft de hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
  • Blijkens de Basisregistratie Personen heeft de man de Iraakse nationaliteit. De vrouw en de minderjarige hebben de Nederlandse nationaliteit.
  • Bij beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 6 augustus 2018 is – voor zover hier van belang – een door de man te betalen kinderalimentatie vastgesteld van € 25,- per maand.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 2 juli 2024 is – voor zover hier van belang – bepaald dat [minderjarige] bij de man zal zijn:
  • één weekend per veertien dagen (zijnde de weekenden in de even weken) van vrijdag na schooltijd (of, in geval er geen school is: vanaf 12.00 uur) tot zondagavond 19.00 uur;
  • gedurende de helft van de vakanties en feestdagen (inclusief de Islamitische feestdagen).

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw luidt – met wijziging van de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 6 augustus 2018 – met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, de kinderalimentatie op € 250,- per maand te bepalen,
telkens bij vooruitbetaling te voldoen, althans op zodanig bedrag als de rechtbank juist acht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De man voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Daarnaast verzoekt de man zelfstandig te bepalen dat de vrouw met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift een kinderalimentatie van € 75,- per maand moet betalen, met jaarlijkse wettelijke indexering, althans een zodanige beschikking als de rechtbank juist acht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

Beoordeling

Ontvankelijkheid
De vrouw beroept zich op het eerste lid van artikel 1:401 BW. Dat sprake is van een wijzigingsgrond, is niet tussen partijen in geschil.
De rechtbank zal daarom de vrouw ontvangen in het verzoek en hierna overgaan tot een inhoudelijke beoordeling om te onderzoeken of, en zo ja, in hoeverre de wijzigingsgrondslag leidt tot een wijziging van de rechterlijke uitspraak.
Inhoudelijke beoordeling
Ingangsdatum
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst de ingangsdatum bepalen.
Partijen hebben overeenstemming over de ingangsdatum van de kinderalimentatie. Conform deze overeenstemming zal de rechtbank de kinderalimentatie vaststellen met ingang van datum indiening verzoekschrift, te weten 19 augustus 2024.
Behoefte
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind (de behoefte) zijn. De behoefte van [minderjarige] is tussen partijen in geschil. De rechtbank zal daarom hierna de behoefte vaststellen.
Voor het bepalen van de behoefte moet allereerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van ieder van partijen tijdens hun samenleving worden bepaald.
Partijen zijn het niet eens over het NBI van de vrouw, zodat de rechtbank dat hierna zal berekenen. Hiervoor gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 33.846,- bruto per jaar. Zij baseert zich op de aangifte IB 2023.
Op basis hiervan en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen fiscale heffingskortingen, berekent de rechtbank haar NBI op het moment van de samenleving op € 2.596,- per maand.
Partijen zijn het ook niet eens over het NBI van de man, zodat de rechtbank dat hierna zal berekenen. Door de man zijn geen financiële stukken van 2023 ingediend. Wel zijn er door de man enkele salarisspecificaties van 2024 ingediend. De salarisspecificaties van 2024 zijn op basis van een werkweek van 24 uur, terwijl de man in 2023 fulltime werkte. Met partijen is daarom ter zitting besproken dat de rechtbank een salarisspecificatie van 2024 zal omrekenen naar bedragen die passen bij een fulltime dienstverband. De functie van de man valt onder de CAO Gemeenten 2023. Uit die CAO volgt dat een fulltime dienstverband 36 uur bedraagt. De rechtbank rekent daarom de salarisspecificatie van september 2024 om naar 36 uur.
De rechtbank gaat uit van een inkomen van € 2.750,- bruto per maand, te vermeerderen met IKB. Blijkens de CAO bedraagt het IKB in 2023 17,05% van het bruto salaris, te weten € 469,- per maand. Daarnaast ontvangt de man een mobiliteitsbudget van
€ 95,- per maand ((€ 63 / 24) x 36) en een tegemoetkoming ZWV van € 46,- per maand
((€ 31 / 24) x 36). De man heeft ook een vergoeding voor onregelmatigheidsdiensten. De rechtbank heeft daarom rekening gehouden met een nettobedrag van € 360,- ((€240 / 24) x 36) als netto inkomsten.
De rechtbank houdt verder rekening met de volgende ingehouden premies:
  • de pensioenpremie van € 3,- per maand ((€ 2 / 24) x 36);
  • de premie AOP van € 176,- per maand ((€ 117 / 24) x 36).
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen fiscale heffingskortingen en toeslagen, berekent de rechtbank zijn NBI op het moment van de samenleving op € 2.962,- per maand.
Het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van partijen bedroeg in 2023 dus € 5.558,- per maand (€ 2.596
+€ 2.962
). Op basis van dit NBGI hadden partijen geen recht op een kindgebonden budget. Op basis van de tabel ‘eigen aandeel kosten van kinderen 2023’ behorende bij het Rapport alimentatienormen, leidt het voorgaande tot een behoefte van € 799,- per maand voor [minderjarige] . Geïndexeerd naar 2025 bedraagt de behoefte een bedrag van € 904,- per maand.
De rechtbank zal hierna beoordelen in welke verhouding deze behoefte tussen partijen moet worden verdeeld.
Draagkracht, twee perioden
De man heeft in 2024 op advies van zijn leidinggevende zijn fulltime dienstverband om laten zetten naar een dienstverband voor 24 uur, omdat het niet zo goed met hem ging. De vrouw vindt dat de man in staat is om fulltime te werken en stelt dat als verdiencapaciteit. De rechtbank is van oordeel dat de man, ook al is dit door zijn leidinggevende aan hem geadviseerd, te snel zijn dienstverband heeft laten omzetten naar minder uren. De man had zich naar het oordeel van de rechtbank bij de arboarts moeten melden als het niet goed met hem ging en hij daardoor niet in staat was om fulltime te werken. Het is de rechtbank verder ook niet gebleken dat de man op dit moment niet in staat is om fulltime te werken. Zij zal daarom voor de draagkracht van de man, net zoals in 2023, rekenen met een verdiencapaciteit op basis van een werkweek van 36 uur. Partijen hebben overeenstemming over de ingangsdatum die in het verleden ligt. De rechtbank acht het niet redelijk om met terugwerkende kracht met een verdiencapaciteit van 36 uur te rekenen en zal die verdiencapaciteit daarom per 1 september 2025 in aanmerking nemen. De rechtbank zal dus onderscheid maken in:
  • periode 1: van 19 augustus 2024 tot en met 31 augustus 2025 (24 uur);
  • periode 2: vanaf 1 september 2025 (36 uur).
Draagkracht vrouw – periode 1 en periode 2
Voor de bepaling van de draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 3.197.- bruto per maand exclusief vakantiegeld, te vermeerderen met een eindejaarsuitkering van € 266,- per maand. De rechtbank gaat hierbij uit van de door de vrouw overlegde salarisspecificaties van januari 2025.
Het kindgebonden budget moet volgens vaste rechtspraak bij het inkomen van de desbetreffende ouder die het ontvangt, worden opgeteld. De rechtbank berekent het kindgebonden budget aan de hand van bovenstaande inkomensgegevens.
De rechtbank houdt verder rekening met:
  • de premie OP van € 362,- per maand;
  • de premie AP van € 3,- per maand.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen, berekent de rechtbank haar NBI op € 3.423,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Omdat het NBI van de vrouw hoger is dan € 2.065,-, zal de rechtbank voor de berekening van haar draagkracht de formule 70% x (NBI – (0,3 NBI + € 1.270)) gebruiken. De draagkracht van de vrouw bedraagt dan: 70% x (3.423 – (1.027 + 1.270)) = € 788,- per maand.
Draagkracht man – periode 1
Voor de bepaling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 1.921,- bruto per maand, te vermeerderen met een IKB van € 328,- per maand. De rechtbank gaat hierbij uit van het gemiddelde van de salarisspecificaties van april, mei en juni 2025. De rechtbank gaat verder uit van € 95,- per maand aan overige bruto arbeidsinkomsten, te weten € 63,- mobiliteitsbudget en € 32,- tegemoetkoming ZWV. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de vergoeding onregelmatigheidsdienst van gemiddeld € 273,- per maand ((€ 146 + € 342 + € 331) / 3).
De rechtbank houdt verder rekening met:
  • de AOP-premie van € 3,- per maand;
  • de OP/NP premie van € 139,- per maand.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen, berekent de rechtbank zijn NBI in 2024 op € 2.366,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
De man verzoekt de rechtbank rekening te houden met de reiskosten die hij heeft in verband met het contact met [minderjarige] . De rechtbank ziet hier geen aanleiding toe. De reiskosten zijn verwerkt in de forfaitaire bedragen waarmee gerekend wordt. Daarbij is het uitgangspunt dat hogere uitgaven aan de ene post samengaan met lagere uitgaven aan een andere post.
Met ingang van 1 januari 2023 wordt bij de vaststelling van de kinderalimentatie rekening gehouden met een woonbudget. Dat is 30% van het NBI. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om, anders dan door de man gevraagd, af te wijken van het hiervoor genoemde woonbudget. De rechtbank zal voor de berekening van de draagkracht van de man daarom rekening houden met dezelfde formule als voor de berekening van de draagkracht van de vrouw, nu het NBI van de man hoger is dan € 2.065,- per maand. De draagkracht van de man bedraagt dan: 70% x (2.366 – (710 + 1.270)) = € 270,- per maand.
Draagkracht man – periode 2
Voor de bepaling van de draagkracht van de man in periode 2 zal de rechtbank, net als zij gedaan heeft bij de berekening van de behoefte, de recente inkomensgegevens van de man omrekenen naar bedragen die passen bij een fulltime dienstverband van 36 uur. De rechtbank gaat hierbij uit van het gemiddelde van de salarisspecificaties van april, mei en juni 2025.
De rechtbank gaat uit van een inkomen van € 2.882,- bruto per maand, te vermeerderen met een bedrag aan IKB van € 491,- per maand. Daarnaast heeft de man € 143,- aan overige bruto inkomsten ((€ 95 / 24) x 36), bestaande uit het mobiliteitsbudget en de vergoeding ZWV. De vergoeding onregelmatigheidsdienst bedraagt in periode 2 een bedrag van € 410,- netto per maand ((€ 273 / 24) x 36).
De rechtbank houdt verder rekening met:
  • de AOP-premie van € 4,- per maand (€ 2,82 / 24 x 36);
  • de OP/NP premie van € 209,- per maand (€ 139,39 / 24 x 36).
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen, berekent de rechtbank zijn NBI in 2025 op € 3.320,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
In periode 2 ziet de rechtbank om dezelfde reden als in periode 1 geen aanleiding om rekening te houden met de reiskosten voor de zorgregeling of af te wijken van het woonbudget.
Omdat het NBI van de man hoger is dan € 2.125 zal de rechtbank voor de berekening van zijn draagkracht de formule 70% x (NBI – (0,3 x NBI + € 1.310)) gebruiken. De draagkracht van de man bedraagt dan: 70% x (3.320 – (996 + 1.310)) = € 710,- per maand.
Draagkrachtvergelijking – periode 1
De draagkracht van partijen bedraagt in periode 1 gezamenlijk € 1.058,- per maand (€ 270 + € 788,-). Dit is voldoende om in de behoefte van [minderjarige] te voorzien. De rechtbank zal daarom een draagkrachtvergelijking maken waarbij de behoefte naar rato van ieders draagkracht zal worden verdeeld. Hiervoor gebruikt de rechtbank de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Het eigen aandeel van de man bedraagt: (270 / 1.058) x 904 = € 231,-
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: (788 / 1.058) x 904 =
€ 673,-
samen € 904,-
Van de totale behoefte van [minderjarige] komt een gedeelte van € 231,- per maand voor rekening van de man. Een gedeelte van € 673,- per maand komt voor rekening van de vrouw.
Draagkrachtvergelijking – periode 2
De draagkracht van partijen bedraagt in periode 2 gezamenlijk € 1.498,- per maand (€ 710 + € 788). Dit is voldoende om in de behoefte van [minderjarige] te voorzien. De rechtbank zal daarom ook hier een draagkrachtvergelijking maken waarbij de behoefte naar rato van ieders draagkracht zal worden verdeeld.
Het eigen aandeel van de man bedraagt: (710 / 1.498) x 904 = € 428,-
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: (788 / 1.498) x 904 =
€ 476.-
samen € 904,-
Van de totale behoefte van [minderjarige] komt een gedeelte van € 428,- per maand voor rekening van de man. Een gedeelte van € 476,- per maand komt voor rekening van de vrouw.
Zorgkorting
Partijen zijn het erover eens dat sprake is van een zorgkortingspercentage van 15. De zorgkorting bedraagt dan € 136,- per maand (15% van € 904,-).
Slotsom
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de man met ingang van 19 augustus 2024 tot en met 31 augustus 2025 een kinderalimentatie van € 95,- per maand voor [minderjarige] aan de vrouw moet voldoen (€ 231 -/- € 136). Met ingang van 1 september 2025 bedraagt de kinderalimentatie € 292,- per maand volgens de berekening van de rechtbank (€ 428 -/- € 136). Dit bedrag is hoger dan het bedrag van € 250,- dat de moeder primair heeft verzocht. De rechtbank zal de kinderalimentatie daarom vaststellen op een bedrag van € 250,- per maand.
De rechtbank merkt verder nog op dat de vrouw heeft aangegeven dat de man tot op heden nog geen alimentatie heeft betaald. De man heeft dat op de zitting beaamd. Hij heeft daarbij aangegeven gedurende de relatie te hebben bijgedragen en veel spullen voor de vrouw en [minderjarige] te hebben gekocht. Hij vindt daarom dat hij – naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte – de kinderalimentatie al (gedeeltelijk) vooruit heeft betaald. De rechtbank gaat ervan uit dat de man nu de vastgestelde alimentatie zal betalen, ongeacht of hij er voor kiest spullen voor de vrouw of [minderjarige] te kopen.
Beslissing
De rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 6 augustus 2018 –:
bepaalt de door de man te betalen alimentatie voor de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] :
  • voor de periode van 19 augustus 2024 tot en met 31 augustus 2025 op € 95,- per maand;
  • met ingang van 1 september 2025 op € 250,- per maand;
vanaf vandaag telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. Perniciaro, rechter, bijgestaan door
mr. E.M van Middelkoop als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van
4 augustus 2025.