ECLI:NL:RBDHA:2025:15938

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
27 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.36890
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot bewaring van vreemdeling en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, die niet op de zitting verscheen, had eerder geprobeerd zelfstandig naar zijn land van herkomst te vertrekken en stelde dat de minister ten onrechte geen lichter middel had opgelegd dan inbewaringstelling. De rechtbank beperkte de beoordeling tot de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig was geweest, nu de bewaring inmiddels was opgeheven. De rechtbank oordeelde dat de minister niet had hoeven volstaan met een lichter middel, verwijzend naar de geldende rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.36890

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 18 juli 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 19 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Heeft de minister ten onrechte geen lichter middel opgelegd?
2. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte geen lichter middel dan de inbewaringstelling heeft opgelegd. Hierbij heeft de minister onvoldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser en zijn wens om te vertrekken naar zijn land van herkomst. Eiser heeft via het IOM geprobeerd om zelfstandig te vertrekken naar zijn land van herkomst. De minister had om die reden kunnen volstaan met een meldplicht, aangezien er geen signalen waren dat eiser zich aan het toezicht wilde onttrekken.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister niet hoeven volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling van eiser. Hierbij heeft de minister op de zitting terecht verwezen naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaruit blijkt dat de inbewaringstelling van een vreemdeling een rechtmatige wijze is om de Dublinoverdracht te kunnen bewerkstelligen. [1] Ook verwijst de minister terecht naar de niet betwiste gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, waaruit het onttrekkingsrisico volgt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS, 24 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4297.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.