In deze zaak heeft eiser, een Iraanse asielzoeker, beroep ingesteld tegen het niet tijdig aanbieden van een woning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hattem. Eiser heeft op 11 november 2024 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ontvangen en is sindsdien statushouder. Hij is op 22 november 2024 gekoppeld aan de gemeente Hattem door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). Eiser heeft op 5 maart 2025 beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland, maar de zaak is intern doorverwezen naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem. Eiser betoogt dat het college gehouden is om hem binnen een redelijke termijn een woning aan te bieden, maar de rechtbank oordeelt dat het nog niet aanbieden van een woning geen besluit is en ook geen feitelijk handelen in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Hierdoor is de rechtbank niet bevoegd om kennis te nemen van het beroep.
Daarnaast heeft eiser ook verzoeken ingediend over de schorsing van zijn Persoonlijk plan Inburgering en Participatie (PIP) en het niet toekennen van een uitkering. De rechtbank stelt vast dat deze verzoeken betrekking hebben op andere zaken en regelgeving dan het beroep tegen het niet aanbieden van woonruimte. De rechtbank verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep en geeft aan dat eiser een schriftelijk beroep moet indienen voor deze nieuwe verzoeken. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding en dat de beslissing openbaar is uitgesproken op 22 augustus 2025.