ECLI:NL:RBDHA:2025:15981
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.L. Weerkamp
- E.C. Jacobs
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot intrekking aanvraag uitstel van vertrek
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die op 10 november 2020 bezwaar had gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor uitstel van vertrek, verzocht de voorzieningenrechter om de beslissing op bezwaar in Nederland af te mogen wachten. De minister van Asiel en Migratie, als verweerder, heeft een verweerschrift ingediend. Op 2 maart 2023 trok verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening in en vroeg om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De voorzieningenrechter overwoog dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verzoeker zijn bezwaarschrift heeft ingetrokken, was er geen sprake van tegemoetkoming door de verweerder. De voorzieningenrechter concludeerde dat het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening niet heeft geleid tot het alsnog verlenen van een verblijfsvergunning. Daarom werd het verzoek om de minister te veroordelen in de proceskosten afgewezen.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De zaak betreft de toepassing van de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestuursrecht, met specifieke aandacht voor de regels omtrent proceskosten in bestuursrechtelijke procedures.