ECLI:NL:RBDHA:2025:16000

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
27 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.28311
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De maatregel van bewaring was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op 22 april 2025, op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft besloten dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

Eiser stelt dat hij geen zicht heeft op uitzetting naar Algerije en dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Hij heeft aangevoerd dat de minister onvoldoende voortvarend handelt, aangezien er al 19 keer bij de Algerijnse autoriteiten is gerappelleerd zonder resultaat. De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar een eerdere uitspraak van 9 mei 2025, waarin de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring was getoetst. De rechtbank concludeert dat er nog steeds zicht is op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn, ondanks de stellingen van eiser. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend handelt en dat er geen grond is om te concluderen dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, en is openbaar gemaakt zonder dat er een rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.28311

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. P. Celikkal),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Procesverloop

Verweerder heeft op 22 april 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 9 mei 2025 (in de zaak NL25.18589) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser is van mening dat het voortduren van de maatregel onnodig is en niet (langer) rechtmatig is. Eiser stelt dat er sprake is van een ongegronde inbreuk op zijn recht op vrijheid. Er is immers nog steeds geen zicht op uitzetting. Uit het voortgangsrapport blijkt dat verweerder inmiddels 19 keer bij de Algerijnse autoriteiten heeft gerappelleerd zonder resultaat. De laissez-passer-aanvraag (lp) dateert van ruim een jaar geleden. Er bestaat geen zicht op feitelijke uitzetting van eiser. Daarnaast handelt verweerder onvoldoende voortvarend, omdat er geen speciale aandacht is gevraagd bij de Algerijnse autoriteiten voor eisers casus. Dat verweerder tweemaal vertrekgesprekken heeft gevoerd, maakt dit niet anders. Verweerder heeft niet gesteld dat overige alternatieven aanwezig zijn of onderzocht worden ter fine van zijn uitzetting.
5. De rechtbank overweegt het volgende. Ten aanzien van eisers stellingen dat er geen sprake is van zicht op uitzetting naar Algerije en dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt, stelt de rechtbank vast dat eiser deze beroepsgronden ook al heeft aangevoerd in de voorgaande procedure. De rechtbank verwijst dan ook naar wat zij hierover in haar voorgaande uitspraak heeft overwogen en ziet geen aanleiding om nu tot een ander oordeel te komen.
6. De rechtbank is van oordeel dat er in het algemeen nog steeds zicht is op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn. In het specifieke geval van eiser oordeelt de rechtbank niet anders. Sinds de voorgaande procedure heeft verweerder op 26 mei 2025 nogmaals een vertrekgesprek met eiser gehouden. In dit gesprek heeft eiser verklaard niet van gedachten te zijn veranderd sinds het laatste gesprek en te kennen gegeven niet mee te willen werken aan zijn terugkeer, ondanks dat op hem wel een medewerkingsplicht rust. Eiser is nog steeds niet in het bezit van originele documenten waarmee hij kan aantonen wie hij is. Volgens vaste jurisprudentie kan een redelijk vooruitzicht op verwijdering reeds worden aangenomen als eiser niet aan zijn medewerkingsplicht voldoet. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verweerder doorgegaan is met het maandelijks rappelleren sinds de aanvraag van de lp, voor het laatst op 12 juni 2025. Bovendien is verweerder ook afhankelijk van de door de Algerijnse autoriteiten voorgestane werkwijze. De rechtbank is van oordeel dat er nog steeds onvoldoende aanknopingspunten zijn om te concluderen dat de Algerijnse autoriteiten in het geval van eiser niet kunnen of willen overgaan tot afgifte van een lp. Het enkele feit dat verweerder op dit moment nog geen speciale aandacht voor eisers casus heeft gevraagd bij de Algerijnse autoriteiten betekent niet dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend aan eisers uitzetting werkt.
7. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen rechter, in aanwezigheid van
V. Nooteboom, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.