ECLI:NL:RBDHA:2025:16006

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
23/7349
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing omgevingsvergunning voor aanleg uitweg en beoordeling van weigeringsgronden APV

Deze uitspraak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de aanleg van een uitweg door eiser, die het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had afgewezen. Eiser was het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 19 juni 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, omdat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag moest worden afgewezen op basis van de weigeringsgronden uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De rechtbank stelt vast dat het college beleidsvrijheid heeft, maar dat deze niet goed is onderbouwd. De rechtbank vernietigt het besluit van 27 september 2023 en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht en proceskosten aan eiser moeten worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van mr. C.A. van der Meijs, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7349

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.S. Maas),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag

(gemachtigde: mr. F. van Ommeren).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser om een omgevingsvergunning voor de aanleg van een uitweg. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor het maken van een uitweg aan de voorzijde van het perceel [perceel] in [plaats] (het perceel). Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 9 maart 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 september 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, mr. A.F.C. Lensen en mr. A. Haouli en namens het college de gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader

3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 25 januari 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
3.1.
Artikel 2:84, eerste en tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Den Haag (APV) bepaalt:
1) Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen.
2) De vergunning kan worden geweigerd in het belang van
a) de bruikbaarheid van de weg;
b) het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
c) de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
d) de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.
Het beroep
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het vindt dat zich een of meer weigeringsgronden uit de APV voordoen. De enkele vaststelling van het college dat de bestaande inrichting verkeersveiliger en meer in lijn met het gemeentelijk beleid is, maakt niet dat een aanpassing van de inrichting daarmee verkeersonveilig en in strijd met het gemeentelijk beleid is. Daarnaast blijkt uit het door eiser overgelegde deskundige tegenrapport van ‘Verkeersatelier’ (het tegenrapport) dat de inrit naar het hofje een woonerf en dus 15 km/uur-zone is. Als de gewenste uitweg wordt gerealiseerd, is geen sprake van een in het licht van de verkeersveiligheid onwenselijke situatie. Ook de bruikbaarheid van de weg kan volgens eiser geen weigeringsgrond vormen voor het verlenen van de vergunning. De normen die het college op dit punt hanteert, berusten op ongegronde veronderstellingen. De in het tegenrapport opgenomen rijcurve-analyse toont aan dat een personenauto als maatgevend voertuig probleemloos kan in- en uitrijden bij de nieuwe uitweg, zonder daarbij de bestaande rijbaan of verkeerssituatie op de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] te hinderen. Dit bevestigt dat de bruikbaarheid van de weg niet wordt aangetast door de aanleg van de uitweg. Eiser is daarnaast bereid om de uitweg nog breder te maken, zodat deze nog makkelijker in- en uit te rijden is. Ten slotte zijn er volgens eiser andere, vergelijkbare situaties in de buurt waar wel een vergunning is verleend voor een uitweg.
Het verweer
5. Het college blijft bij het standpunt dat de door eiser gewenste uitweg verkeersonveilig is. De rijbaan is onvoldoende breed om daar vanuit de aangevraagde uitweg op een normale wijze gebruik van te maken. De breedte van de weg is maximaal 2,55 m en daarmee niet toereikend om haaks in te rijden. Om de weg goed te kunnen gebruiken moet er een minimale breedte van 6,35 m met een profielvrije ruimte van 0,80 m zijn. Het college heeft als vaste gedragsregel dat het uitvoeren van bijzondere verrichtingen – wat hier nodig is – verkeersgevaarlijk is en daarom kan leiden tot het weigeren van een uitwegvergunning. De rijcurve-analyse laat zien dat het bij het inrijden van de uitweg passend is om vanuit de [straatnaam 1] 30 km/uur te rijden. Dit leidt bij het achteruit verlaten van de uitweg tot onwenselijke verkeerssituaties, ook omdat het zicht op auto- en fietsverkeer onvoldoende is. Het tegenrapport van eiser neemt deze weigeringsgrond niet weg. De rijcurve-analyse heeft verder niet inzichtelijk gemaakt dat er vanuit de uitweg het hofje ingedraaid kan worden, zodat op het woonerf wordt uitgekomen.
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank stelt voorop dat het college beleidsvrijheid heeft bij het verlenen of weigeren van een vergunning voor een uitweg. Dat betekent dat de rechtbank de beslissing terughoudend moet toetsen en zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de omgevingsvergunning te weigeren.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de aanvraag van eiser vanwege de weigeringsgronden uit artikel 2:84, tweede lid, van de APV moet worden afgewezen. Daarvoor is het volgende van belang.
6.2.
Het bestreden besluit is mede gebaseerd op normen voor de wegbreedte waaraan volgens het college niet wordt voldaan. Om de weg goed te kunnen gebruiken moet er een minimale breedte van 6,35 m met een profielvrije ruimte van 0,80 m zijn, aldus het college. De rechtbank vindt dat de herkomst en precieze betekenis van deze normen onvoldoende duidelijk is geworden, ook nadat daar op de zitting uitdrukkelijk naar is gevraagd, om ten grondslag te kunnen leggen aan het bestreden besluit. Dat het college op zitting heeft verklaard dat deze normen afkomstig zijn uit ‘het Handboek Openbare Ruimte’ maakt dit niet anders, omdat niet duidelijk is geworden waar in het handboek deze normen zijn opgenomen, op welke overwegingen ze zijn gebaseerd en wat de juridische status ervan is.
6.3.
Verder ligt aan de weigering ten grondslag dat de uitweg uit oogpunt van verkeersveiligheid niet aanvaardbaar zou zijn omdat voor het in- en uitrijden, gezien de breedte van de weg, twee keer steken noodzakelijk zou zijn. Ook op het punt van de feitelijke breedte van de weg heeft het college op de zitting echter geen duidelijkheid kunnen geven. De stelling van het college dat de weg waar de uitweg op uitkomt (het hofje) maximaal 2,55 m breed is kan de rechtbank in ieder geval niet direct volgen, omdat op de zitting foto’s zijn bekeken waar op te zien is dat naast een op die weg geparkeerde auto nog voldoende ruimte is voor een tweede auto, en het tegenrapport tekeningen bevat met een maatvoering waaruit lijkt te volgen dat de weg aanzienlijk breder is. Bovendien heeft eiser op de zitting stellig verklaard dat hij de draai van en naar de uitweg kan maken zonder twee keer te steken, wat wordt ondersteund door het tegenrapport dat hij heeft overgelegd. Daarnaast heeft eiser gezegd dat hij waarschijnlijk zelf niet vanaf de kant van de kruising maar vanuit het hofje achteruit zou insteken. Het valt niet goed in te zien waarom in dat geval de aanwezigheid van een kruising reden zou zijn de vergunning te weigeren. Bovendien blijkt uit de stukken niet dat deze mogelijkheid door het college is meegewogen.
6.4. Gezien het voorgaande heeft het college zijn conclusie dat de uitweg niet aanvaardbaar zou zijn van uit oogpunt van bruikbaarheid en veilig en doelmatig gebruik van de weg niet voldoende dragend gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
7.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten in beroep. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De vergoeding voor proceskosten bedraagt in totaal € 1.814,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor deelname aan de zitting, met een waarde van € 907,- per punt en wegingsfactor 1,0). Van andere voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 27 september 2023;
  • draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van mr. C.A. van der Meijs, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.