ECLI:NL:RBDHA:2025:16007
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Iraanse eiser wegens ongeloofwaardigheid van bedreigingen
Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van een eiser afkomstig uit Iran, die op 26 maart 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indiende. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 2 juni 2025 afgewezen, omdat de minister de asielmotieven van de eiser, met name de bedreigingen door de echtgenoot van een vrouw met wie hij een relatie had, niet geloofwaardig achtte. De rechtbank heeft de zaak op 4 augustus 2025 behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de minister niet ten onrechte heeft geoordeeld dat de bedreigingen ongeloofwaardig zijn. De rechtbank legt uit dat de verklaringen van de eiser en de ooggetuigen niet voldoende bewijs leveren voor de gestelde bedreigingen. De rechtbank gaat in op de inspanningsverplichting van de eiser en stelt vast dat hij niet voldoende heeft aangetoond dat hij aan deze verplichting heeft voldaan. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven, omdat de eiser niet heeft aangetoond dat hij een reëel risico loopt op vervolging bij terugkeer naar Iran.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.