ECLI:NL:RBDHA:2025:16013

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.13496
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Afghaanse eiser met betrekking tot negatieve aandacht van de Taliban

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van een Afghaanse eiser, die op 10 juni 2024 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indiende. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 20 maart 2025 afgewezen, met het argument dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve aandacht van de Taliban staat. De rechtbank heeft op 31 juli 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigden en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat de eiser geen gegronde vrees heeft voor vervolging bij terugkeer naar Afghanistan. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven, omdat de eiser niet heeft aangetoond dat hij persoonlijk in de negatieve aandacht van de Taliban staat, ondanks zijn verklaringen over zijn verleden en dat van zijn familie. De rechtbank wijst erop dat de minister de relevante omstandigheden in de beoordeling heeft betrokken, maar dat de eiser niet heeft kunnen aantonen dat hij bij terugkeer in gevaar komt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13496

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.H.A. Kessels),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. I. van Es).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. [1] Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk gemaakt heeft dat hij in de negatieve aandacht van de Taliban staat of komt te staan. De minister heeft zich daarnaast terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen gegronde vrees heeft voor vervolging indien hij terugkeert naar Afghanistan
.Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 10 juni 2024 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 20 maart 2025 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 31 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1991. Eiser verklaart dat hij in 2011 is aangehouden door de Taliban, omdat hij werkte voor een kleermakerij voor onder andere militaire kleding. Eiser is slechts door bemiddeling van de mullah’s vrijgelaten. Daarnaast verklaart eiser dat hij in gevaar is vanwege de werkzaamheden van zijn familieleden. Zijn vader heeft in het verleden gewerkt voor de geheime dienst, zijn moeder heeft voor de politie gewerkt en zijn zus werkte bij een televisiestation. Indien de Taliban hiervan op de hoogte raakt, heeft ook hij te vrezen voor zijn leven. Zeker indien dit wordt bezien in samenhang met de problemen die hij heeft gehad in 2011.
Het bestreden besluit
4. De minister stelt zich hierover op het standpunt dat eisers verklaringen over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn. De minister vindt het echter niet geloofwaardig dat eiser vanwege de door hem gestelde problemen in 2011 in de negatieve aandacht van Taliban staat. Ook acht de minister het niet geloofwaardig dat eiser heeft te vrezen vanwege werkzaamheden in het verleden van zijn ouders en zus. De minister wijst er daarbij op dat zowel de moeder van eiser als zijn zus nog in Afghanistan wonen en, zoals eiser zelf ook zegt, tot op heden geen problemen hebben ondervonden. De minister concludeert daarom dat het persoonlijke asielrelaas van eiser niet kan leiden tot het verlenen van een asielvergunning.
Heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij in de negatieve aandacht van de Taliban staat?
5. Eiser betoogt dat de minister de problemen die hij heeft ondervonden met de Taliban ten onrechte niet in onderlinge samenhang heeft beoordeeld met de verschillende werkzaamheden van eisers familieleden. De vader van eiser is in het verleden informant bij de staatsveiligheidsdienst, Khad, in Kandahar geweest en heeft hij zijn land moeten ontvluchten voor de toenmalige regering. De moeder van eiser heeft tot 2020 jarenlang bij de politieacademie en inlichtingendienst gewerkt, waardoor zij gevaar loopt als de Taliban hier achter komt. De zus van eiser is vanwege haar werkzaamheden bij de televisie in 2023 uit voorzorg naar Iran gevlucht met haar gezin. Inmiddels is zij weer terug en woont zij in Kandahar, maar zij is daar niet veilig. Het gaat er volgens eiser om dat de minister een risico-inschatting moet maken over de problemen die eiser zal ondervinden bij een terugkeer naar Afghanistan, waarbij alle relevante omstandigheden worden meegenomen. Daarbij gaat het niet alleen om de problemen die hij zelf heeft gehad met de Taliban in 2011. De minister moet ook het risico dat eiser loopt bij terugkeer vanwege de werkzaamheden van zijn familieleden meenemen in de beoordeling. [2] Eiser wijst ter onderbouwing op door hem overgelegde informatie [3] waaruit volgt dat journalisten en personen werkzaam in de media als risicogroep worden aangemerkt en dat voormalige overheidsfunctionarissen en veiligheidspersoneel nog steeds het slachtoffer worden van represailles.
Voor eiser weegt dit nog zwaarder. De Taliban heeft tijdens zijn aanhouding in 2011 zijn gegevens genoteerd en foto’s van hem gemaakt. Hij staat daarmee geregistreerd. Dat hij na die periode tot aan zijn vertrek in 2022 niet opnieuw in de problemen is geraakt, komt door het feit dat hij na zijn aanhouding naar Kabul is verhuisd. Tot de machtsovername in 2021, had de Taliban geen directe invloed in Kabul.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de werkzaamheden van eisers familieleden wel degelijk bij de beoordeling zijn betrokken. Hoewel uit de door eiser overgelegde bronnen blijkt dat sommige voormalig overheidsmedewerkers en hun familieleden in de negatieve aandacht kwamen te staan van de Taliban, heeft de minister er terecht op gewezen dat dit nog niet maakt dat ook eiser deze problemen zal ervaren. De minister stelt niet ten onrechte dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk in de negatieve aandacht van de Taliban staat. Eiser is immers in 2011 door hen vrijgelaten en heeft sindsdien geen problemen ondervonden met de Taliban, ook niet na de machtswisseling in 2021. Eiser heeft Afghanistan pas in 2022 verlaten. Ter zitting heeft de minister hieraan nog toegevoegd dat eiser zich na de machtswisseling niet heeft schuilgehouden, nu hij zelf heeft verklaard dat hij werd aangesproken toen hij een openbaar park muziek maakte maar dat dit niet tot verdere problemen heeft geleid. De minister heeft daar verder terecht bij betrokken dat – net zoals bij een grote hoeveelheid andere burgers in Kabul – er sinds 2021 meerdere huiszoekingen zijn geweest bij de moeder van eiser, waarbij niets belastends is gevonden en waarbij eisers moeder niet in de negatieve aandacht is komen te staan. Zij heeft daarbij verklaard dat haar echtgenoot is gestorven en dat eiser en zijn broer ergens anders wonen. Ook dit heeft er niet toe geleid dat de Taliban interesse hebben getoond in de verblijfplaats van eiser. Verder is niet gebleken dat de zus van eiser enige problemen heeft ondervonden sinds zij in Kandahar woont. Hetzelfde geldt voor de broer van eiser. Hij woont zelfstandig in Afghanistan, maar heeft kennelijk ook geen problemen ondervonden door de voormalige werkzaamheden van zijn ouders en zus. Daarmee heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiser vanwege problemen met de Taliban in 2011, toen hij met collega’s werd meegenomen, persoonlijk nog steeds in de belangstelling staat van de Taliban noch dat het arbeidsverleden van zijn vader, moeder en zus in dit geval zullen leiden tot negatieve aandacht.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat Afghanen die terugkeren naar Afghanistan na een verblijf in het westen, geen groep zijn die een reëel risico lopen op ernstige schade. Het is daarom aan eiser om aannemelijk te maken waarom juist hij, gelet op het samenstel van zijn individuele omstandigheden, problemen zal krijgen en waaruit die problemen bestaan. [4] Daarin is eiser niet geslaagd. De minister heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eisers individuele omstandigheden niet meebrengen dat hij bij terugkeer naar Afghanistan in de negatieve aandacht van de Taliban staat of komt te staan. Daarmee is niet aannemelijk dat eiser met zijn terugkeer uit het westen een gegronde vrees heeft voor vervolging.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag van eiser in stand blijft. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Vergelijk Rb. Den Haag (zp. Den Haag) 27 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:7966, r.o. 5.1.
3.Brief van VluchtelingenWerk Nederland, Afghanistan – Risico (familieleden van) medewerkers voormalige Afghaanse overheid, d.d. 12 maart 2025 en UNHCR – No safe haven: Human rights risks faces by persons involundarily returned to Afghanistan, juli 2025.
4.ABRvS 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4647 en ECLI:NL:RVS:2024:4649.