ECLI:NL:RBDHA:2025:16021

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.29766
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Pakistaanse nationaliteit, heeft zijn aanvraag op 6 mei 2025 ingediend, maar verweerder heeft deze niet in behandeling genomen omdat Luxemburg verantwoordelijk is voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak op 23 juli 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk.

Eiser stelt dat hij vreest voor indirect refoulement bij een overdracht aan Luxemburg, waar zijn eerdere asielaanvraag is afgewezen. Hij heeft medische problemen en is van mening dat zijn situatie aanleiding geeft voor Nederland om zijn aanvraag in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat eiser in Luxemburg niet de benodigde medische zorg kan krijgen. De rechtbank wijst erop dat de Luxemburgse autoriteiten hebben gegarandeerd de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen en dat eiser geen redenen heeft aangedragen die het vertrouwen in het Luxemburgse asielsysteem ondermijnen.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier, en is openbaar gemaakt. Eiser kan binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam Bestuursrecht zaaknummer: NL25.29766
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer], (gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en
de minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. M. van Kersbergen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 4 juli 2025 niet in behandeling genomen omdat Luxemburg verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (NL25.29767), op 23 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiser stelt van Pakistaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1969. Hij heeft zijn asielaanvraag in Nederland op 6 mei 2025 ingediend.
2.2.
Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 16 augustus 2021 in Luxemburg een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Hij heeft zich op 13 maart 2025 opnieuw gemeld in Luxemburg. Nederland heeft op 4 juni 2025 Luxemburg verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). Luxemburg heeft dit verzoek op 11 juni 2025 aanvaard.
2.3.
Met het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet in behandeling genomen, omdat Luxemburg op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verweerder vindt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Luxemburg een reëel risico loopt op
een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) strijdige behandeling. Ook heeft eiser volgens verweerder geen andere redenen aannemelijk gemaakt die aanleiding geven om zijn asielaanvraag in Nederland in behandeling te nemen.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiser voert aan dat hij bij een overdracht aan Luxemburg vreest voor indirect refoulement. Zijn asielaanvraag is in Luxemburg afgewezen, zodat het gevolg daarvan een dreigende uitzetting naar Pakistan is, waar eiser zowel qua vervolging als gezien zijn medische omstandigheden niet veilig is. Eiser heeft verder zijn medisch dossier overgelegd en stelt zich op het standpunt dat, gelet op zijn medische problematiek, zijn leeftijd en zijn angst om vanuit Luxemburg teruggestuurd te worden naar Pakistan, in samenhang bezien, verweerder de behandeling van zijn asielaanvraag onverplicht aan zich had moet trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Volgens eiser getuigt een overdracht aan Luxemburg van onevenredige hardheid.
3.1.
Ten aanzien van Luxemburg mag verweerder uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Luxemburgse autoriteiten hebben met het claimakkoord gegarandeerd de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen. Het voorgaande betekent dat verweerder erop mag vertrouwen dat de Luxemburgse autoriteiten het verzoek om internationale bescherming in behandeling zullen nemen en het risico op refoulement zullen beoordelen in overeenstemming met hun verdragsverplichtingen en de verplichtingen die voortvloeien uit de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van het asielrecht. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht met betrekking tot het asielsysteem in Luxemburg, om niet van voormeld uitgangspunt uit te kunnen gaan. De enkele omstandigheid dat zijn eerdere asielaanvraag in Luxemburg is afgewezen, is daarvoor onvoldoende. Indien eiser na overdracht aan Luxemburg problemen ondervindt, dient hij hierover te klagen bij de Luxemburgse autoriteiten of daar om hulp te vragen. Dat volgt uit vaste jurisprudentie (zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 2 december 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:1202DEC003273308, in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk). Niet is gebleken dat de Luxemburgse autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen.
3.2.
Verweerder heeft in hetgeen eiser heeft aangevoerd over zijn persoonlijke omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om de behandeling van eisers asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Ten aanzien van de medische problemen van eiser heeft verweerder terecht overwogen dat gesteld noch gebleken is dat eiser in Luxemburg niet de benodigde medische behandeling kan krijgen. Als uitgangspunt heeft immers te gelden dat
de medische voorzieningen in Luxemburg vergelijkbaar zijn met die in Nederland en ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Eiser heeft in zijn gehoor ook verklaard dat hij in Luxemburg medisch is behandeld. Verder is er geen reden om aan te nemen dat Nederland het meest aangewezen land is om eiser te behandelen. Bovendien kan op grond van artikel 32 van de Dublinverordening een uitwisseling van medische gegevens plaatsvinden tussen Nederland en Luxemburg, zodat de Luxemburgse autoriteiten over de eventuele bijzondere behoeften van eiser kunnen worden geïnformeerd. Gelet op het voorgaande zijn de medische omstandigheden van eiser, ook in samenhang bezien met zijn leeftijd en zijn angst om
teruggestuurd te worden naar Pakistan, geen bijzondere individuele omstandigheden die overdracht aan Luxemburg onevenredig hard maken.
3.3.
De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.