ECLI:NL:RBDHA:2025:16028
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op grond van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, heeft op 25 april 2025 een asielaanvraag ingediend in Nederland. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Dit besluit is genomen op 7 juli 2025.
De rechtbank heeft op 23 juli 2025 de zaak behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser eerder op 14 februari 2025 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft op 12 juni 2025 Duitsland verzocht om eiser terug te nemen, wat op 16 juni 2025 door Duitsland is aanvaard. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie strijdige behandeling.
Eiser heeft aangevoerd dat hij zich in Nederland veilig voelt en dat hij graag zijn asielmotieven hier kenbaar wil maken. De rechtbank oordeelt echter dat de Duitse autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvraag en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. De beroepsgrond van eiser slaagt niet, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.