ECLI:NL:RBDHA:2025:16078

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.29614
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op grond van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft geen zitting gehouden en oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat hij kwetsbaar is door lichamelijke en mentale problematiek, en dat de overdracht aan Duitsland een schending van artikel 3 van het EVRM met zich meebrengt. Hij betoogt dat de medische zorg in Duitsland niet passend is en dat de minister zijn onderzoeksplicht niet is nagekomen. De rechtbank overweegt dat de stellingen van eiser onvoldoende zijn om als beroepsgrond te gelden. De rechtbank volgt het standpunt van de minister dat de overdrachtstermijn terecht is verlengd en dat de minister niet verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft niet aangetoond dat er een reëel risico bestaat op een behandeling in strijd met het EVRM. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

NLRECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.29614

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.I.T. Sopacua),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 juni 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en op [geboortedatum] 1995 te zijn geboren. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
3.1.
Eiser verzoekt om de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen. Ook is eiser van mening dat verlenging van de overdrachtstermijn niet mogelijk was en dat verweerder daarom verantwoordelijk is geworden voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag. Eiser is een kwetsbaar persoon vanwege zijn lichamelijke en ernstige mentale problematiek, welke laatste in het bijzonder is ontstaan vanwege door eiser opgelopen traumatische ervaringen in Duitsland. Alleen al het horen van het woord Duitsland, wekt bij eiser heftige reacties op. Medische behandeling van eiser in Duitsland is dan ook niet passend. Er is sprake van een schending van artikel 3 EVRM. Verweerder houdt zich niet aan zijn onderzoeksplicht. Het is te makkelijk voor verweerder om te stellen dat eiser Nederland heeft verlaten waardoor een BMA-advies niet meer mogelijk is. Ook betrekt het BMA de medische informatie van de Duitse psycholoog niet bij het advies en richt het onderzoek zich vooral op de HIV van eiser en niet op de mentale problematiek. In het kader van zorgvuldigheid had dit wel moeten gebeuren. De vraagstelling van verweerder aan de specialist die onderzoek doet is algemeen en niet toegespitst op de situatie van eiser. Ook was het verweerder bekend dat de situatie van eiser steeds meer verslechterde. Toen eiser midden in zijn behandeling in [plaats 1] zat, is hij overgeplaatst naar [plaats 2] , waar geen behandeling mogelijk was. Ten onrechte is in het BMA-advies de nadruk gelegd op reismogelijkheden. Het gaat echter om de ernstige, medische gevolgen voor eiser vanaf de tijd dat hij aan Duitsland is overgedragen. Hoewel er ook in Duitsland adequate zorginstellingen zijn, gaat het er voor eiser om dat deze zorginstellingen ‘Duits’ zijn, dit is door verweerder ook niet aan de BMA-arts voorgelegd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verwijzing naar voorgaande stukken
4. De rechtbank overweegt, dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de eerder aangehaalde gronden als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen gelden als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. Verweerder is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze, waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van verweerder daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is, niet bespreken.
Verlenging overdrachtstermijn
5. De rechtbank volgt het standpunt van eiser betreffende de overdrachtstermijn niet. Uit de uitspraak van 26 maart 2025 [2] volgt dat verweerder de overdrachtstermijn terecht heeft verlengd op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Het hoger beroep tegen deze uitspraak is bij uitspraak van 13 augustus 2025 ongegrond verklaard. [3] Anders dan door de gemachtigde van eiser is gesteld, is de verlenging van de overdrachtstermijn wel onherroepelijk en is verweerder niet verantwoordelijk geworden voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag.
Schending artikel 3 van het EVRM
6. Eiser heeft betoogd dat na zijn overdracht aan Duitsland sprake zal zijn van een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest [4] . Deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, heeft bij uitspraak van 31 oktober 2024 echter al geoordeeld dat eiser er niet in is geslaagd om dit aannemelijk te maken (zie rechtsoverweging 3.3). In hetgeen eiser heeft overgelegd, ziet de rechtbank geen aanleiding om dit oordeel af te wijken. Eiser heeft namelijk opnieuw verwezen naar zijn medische klachten, maar het beeld dat eiser schetst is niet wezenlijk anders dan ten tijde van de uitspraak.
Het BMA-advies
7. Uit rechtsoverweging 4. van de uitspraak van 31 oktober 2024 volgt dat verweerder wel een medisch advies had moeten opvragen om zich ervan te vergewissen dat de overdracht van eiser naar Duitsland niet op zichzelf een reëel en bewezen risico op aanzienlijke onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand inhoudt. De rechtbank begrijpt de gronden van eiser zo, dat deze zich echter niet (langer) richten tegen de feitelijke overdracht. Eiser bevindt zich inmiddels ook al in Duitsland en hoeft dus niet meer overgedragen te worden. Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat eiser ook geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zich reeds een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van eisers gezondheidssituatie heeft voorgedaan na zijn vrijwillige terugkeer in Duitsland.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie de uitspraak van rechtbank Den Haag, ECLI:NL:RBDHA:2025:5318.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 augustus 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3808.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.