ECLI:NL:RBDHA:2025:16081

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.37490
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij aanvraag verblijfsvergunning voor arbeid in loondienst

Op 27 augustus 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een Kenyaanse vrouw geboren in 1976, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor het doel 'arbeid in loondienst', welke door de Minister van Asiel en Migratie was afgewezen. Verzoekster had de status van EU-langdurig ingezetene, maar had sinds het verkrijgen van die status nog geen jaar legaal verblijf in Nederland. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) had daarom een tewerkstellingsvergunning (TWV) verlangd. Verzoekster verzocht om een voorlopige voorziening om een arbeidsmarktaantekening 'arbeid vrij, TWV niet vereist' te verkrijgen gedurende de bezwaarprocedure.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat niet was aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang. Verzoekster had onvoldoende bewijs geleverd dat zij in financiële problemen zou komen als gevolg van de afwijzing van haar aanvraag. De voorzieningenrechter oordeelde dat de IND terecht een TWV mocht verlangen, aangezien verzoekster niet voldeed aan de voorwaarde van een jaar legaal verblijf in Nederland na het verkrijgen van de status van EU-langdurig ingezetene. De voorzieningenrechter benadrukte dat de bescherming van de Nederlandse arbeidsmarkt ook een legitiem belang is voor de verweerder.

De uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, in aanwezigheid van griffier mr. W. Roozeboom. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.37490

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster], V-nummer: [nummer], verzoekster

(gemachtigde: mr. T. Sleeman),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.P.M. Kelderman).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de aanvraag van verzoekster voor een verblijfsvergunning regulier voor het doel ‘arbeid in loondienst’. Deze aanvraag is door verweerder afgewezen. Verzoekster is het niet eens met deze afwijzing. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening. Het verzoek strekt ertoe een arbeidsmarktaantekening ‘arbeid vrij, TWV niet vereist’ te verstrekken gedurende de bezwaarprocedure.
2. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Feiten

3. Verzoekster is geboren op [geboortedatum] 1976 en heeft de Kenyaanse nationaliteit. Bij besluit van 3 maart 2008 heeft verweerder verzoekster een verblijfsvergunning regulier op nationale gronden verstrekt voor onbepaalde tijd. In 2012 is verzoekster met haar toenmalige (Nederlandse) echtgenoot naar Spanje verhuisd, waar zij verblijfsrecht voor onbepaalde tijd had als gezinslid van een EU-burger (artikel 7, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG). Op 17 april 2014 is de echtscheiding tussen verzoekster en haar toenmalige echtgenoot uitgesproken. Verzoekster is vervolgens in Spanje blijven wonen.
4. Bij besluit van 25 september 2023 heeft verweerder de aan verzoekster verleende verblijfsvergunning regulier op nationale gronden met terugwerkende kracht ingetrokken tot 7 september 2012 omdat verzoekster met haar verhuizing naar Spanje haar hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd. Bij besluit van 30 april 2024 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster tegen dit besluit ongegrond verklaard. Verzoekster heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit.
5. Verzoekster heeft in Spanje sinds 12 november 2024 (zelfstandig) de status van EU-langdurig ingezetene (artikel 16 van Richtlijn 2004/38/EU). In januari 2025 is verzoekster teruggekeerd naar Nederland.

Procesverloop

6. Op 2 april 2025 heeft verzoekster een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor het doel ‘arbeid in loondienst’. Verweerder heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 29 juli 2025 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
7. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
8. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, kan, indien tegen een besluit bezwaar is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
9. Verzoekster stelt dat sprake is van spoedeisend belang, omdat de aanbiedingen voor een arbeidsovereenkomst die Janssen Wiersma Groep en [naam] (h.o.d.n. [handelsnaam]) haar hebben gedaan slechts beperkt geldig zijn. Als deze aanbiedingen komen te vervallen, voldoet verzoekster niet meer aan de materiële voorwaarden van de verblijfsvergunning, omdat verweerder toetst of zij een werkgever heeft en in loondienst kan werken. Dit kan verzoekster echter pas laten zien als zij een verblijfsvergunning heeft.
10. Hoewel uit de door verzoekster overgelegde stukken kan worden geconcludeerd dat de aanbiedingen die Janssen Wiersma Groep en [naam] (h.o.d.n. [handelsnaam]) op korte termijn, namelijk op 31 augustus 2025, komen te vervallen, betekent dit niet zonder meer dat sprake is van een spoedeisend belang. Allereerst is het, ook gezien de aanbiedingen die verzoekster in de afgelopen periode heeft gehad, niet zonder meer aannemelijk dat verzoekster in de toekomst geen aanbiedingen zal krijgen. Daarnaast heeft verzoekster onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in de financiële problemen komt doordat zij niet mag werken. Verzoekster heeft ter zitting toegelicht dat zij, voordat zij naar Nederland kwam, geld heeft gespaard om de periode te overbruggen waarin verweerder de aanvraag in behandeling had. Volgens verzoekster is het haar tot op heden gelukt om aan haar financiële verplichtingen te voldoen, maar zal dit haar komende maand niet meer lukken, omdat haar spaargeld op is. Verzoekster heeft dit echter niet met stukken onderbouwd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarom onvoldoende gebleken van spoedeisend belang. Ook als de voorzieningenrechter wel aanneemt dat sprake is van spoedeisend belang, ziet zij geen aanleiding het verzoek toe te wijzen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
Inhoudelijk
11. Op grond van artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) is voor het verrichten van arbeid door een vreemdeling in Nederland een TWV nodig.
12. Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav en Bijlage II, onder 8, van de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (RuWav), mag ten aanzien van een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen uit een andere lidstaat, geen TWV worden verlangd als die vreemdeling gedurende ten minste één jaar legaal in Nederland verblijf heeft gehad.
13. Niet in geschil is dat verzoekster in Spanje de status van EU-langdurig ingezetene heeft verworven. Daarnaast staat vast dat verzoekster vóórdat zij deze status heeft verworven ten minste één jaar legaal verblijf in Nederland heeft gehad. In geschil is of verzoekster hiermee heeft voldaan aan de tweede voorwaarde van Bijlage II, onder 8, van de RuWav. Volgens verzoekster hoeft het jaar legaal verblijf niet te hebben plaatsgevonden nádat zij de status van EU-langdurig ingezetene heeft verworven. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit wel mag worden vereist.
14. De voorzieningenrechter leidt uit de tekst van (de considerans van) Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003, betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (hierna: de richtlijn) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:548, af dat aan de rechten die een EU-langdurig ingezetene in de tweede lidstaat (in dit geval Nederland) geniet, voorwaarden mogen worden verbonden. Deze voorwaarden worden onder andere gesteld in de Wav en de RuWav. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter moet Bijlage II, onder 8, van de RuWav zo worden gelezen dat het jaar legaal verblijf moet hebben plaatsgevonden nádat de vreemdeling de status van EU-langdurig ingezetene heeft verkregen. Immers, de voorwaarde van ‘een jaar legaal verblijf’ wordt verbonden aan de rechten die worden ontleend aan de status van EU-langdurig ingezetene. Nu verzoekster sinds zij de status van langdurig ingezetene heeft verkregen nog niet ten minste één jaar legaal verblijf in Nederland heeft gehad, mocht verweerder een TWV verlangen.
15. De voorzieningenrechter volgt verzoekster verder niet in haar betoog dat het bestreden besluit voor haar onredelijk bezwarend en daarom onevenwichtig is. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster graag wil werken. Verweerder mag echter belang hechten aan de bescherming van de Nederlandse arbeidsmarkt. De voorzieningenrechter betrekt in dit kader de verklaring van verzoekster ter zitting dat zij weinig kans maakt op een TWV, omdat werkgevers eerst moeten zoeken naar een kandidaat uit de Europese Unie en de kans groot is dat een werkgever een dergelijke kandidaat zal vinden voor de functies waar verzoekster op solliciteert. Hieruit blijkt reeds het belang van verweerder bij het vragen van een TWV. De voorzieningenrechter betrekt verder dat verzoekster, zoals eerder in deze uitspraak al is overwogen, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in een financiële noodsituatie verkeert. Van andere omstandigheden die aanleiding zouden kunnen vormen voor het oordeel dat sprake is van strijd is met het evenredigheidsbeginsel, is niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

16. Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het verzoek afwijzen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. Roozeboom, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.