ECLI:NL:RBDHA:2025:16096

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/653849 / FA RK 23-6747
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindbeschikking inzake echtscheiding en afwikkeling huwelijksvermogensregime met toepassing van Frans recht

In deze eindbeschikking van de Rechtbank Den Haag, uitgesproken op 29 augustus 2025, wordt de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime tussen de man en de vrouw behandeld, waarbij Frans recht van toepassing is. De rechtbank heeft eerder de echtscheiding uitgesproken en voorzieningen getroffen voor de kinderen. De man en vrouw hebben niet kunnen overeenkomen over de afwikkeling van hun huwelijksvermogensregime, wat heeft geleid tot deze beschikking. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw recht heeft op de Citroën, terwijl de Seat aan de man wordt toegedeeld, met een regeling voor de verkoop van de Seat. De rechtbank heeft ook geoordeeld over de verdeling van de inboedel en de waarde van een woning in Italië, evenals de aandelen in een VOF. De rechtbank heeft bepaald dat de vrouw een bedrag van € 22.500 aan de man moet vergoeden, en dat de gezamenlijke bankrekeningen worden opgeheven met een gelijke verdeling van het saldo. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummers: FA RK 23-6747 (echtscheiding) / FA RK 24-3880 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/653849 (echtscheiding) / C/09/667217 (verdeling)
Datum beschikking: 29 augustus 2025

Scheiding

Beschikking op het op 14 september 2023 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. I.W. van Osch te Kwintsheul.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. F.G.T. Meershoek te Den Haag.

Procedure

Bij beschikking van [datum 1] 2024 van deze rechtbank is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, zijn voorzieningen getroffen ten aanzien van de kinderen van partijen en de onderhoudsbijdragen, en zijn partijen doorverwezen naar het Kenniscentrum Kind en Scheiding voor ouderschapsbemiddeling. Iedere verdere beslissing ten aanzien van de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime is pro forma aangehouden.
Na bericht van partijen dat zij er niet in waren geslaagd om overeenstemming te bereiken over de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime, heeft de rechtbank bij beschikking van 12 december 2024 geoordeeld dat Frans recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen en voorts onder meer – verkort weergegeven – :
bepaald dat partijen gezamenlijk opdracht dienen te geven om de in de beschikking onder 5 genoemde auto’s te laten taxeren tegen de datum van deze beschikking en deze taxaties over te leggen aan de rechtbank, waarbij de vrouw de rechtbank dient te berichten of zij één of beide auto’s toegedeeld wenst te krijgen;
bepaald dat de vrouw in de gelegenheid wordt gesteld om stukken met toelichting over te leggen waaruit blijkt dat zij en haar zus in 2016/2017 van haar ouders een woning in Italië geschonken hebben gekregen en dat de man in de gelegenheid wordt gesteld om zijn reactie op die stukken aan de rechtbank te doen toekomen;
het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) verzocht een onderzoek te verrichten naar de vragen zoals weergegeven in de tussenbeschikking en daarover te rapporteren
;
de zaak pro forma aangehouden tot 1 mei 2025.
Na deze beschikking heeft de rechtbank wederom kennisgenomen van het dossier en voorts van de volgende stukken:
  • het F9-formulier zijdens de man van 26 maart 2025, met een brief van de man van dezelfde datum en een bijlage (betreffende uitlating waarde auto’s);
  • het F9-formulier zijdens de vrouw van 31 maart 2025, met een brief van de vrouw van dezelfde datum en bijlagen A, B en C (betreffende uitlating waarde auto’s en documenten appartement Italië);
  • het IJI-rapport van 31 maart 2025, met twee Engelstalige bijlagen (brieven van de Franse correspondent);
  • het F9-formulier zijdens de man van 26 april 2025, met een brief van de man van dezelfde datum en bijlagen 48 en 49 (betreffende reactie IJI-rapport en stukken vrouw 31 maart 2025);
  • het F9-formulier zijdens de vrouw van 21 mei 2025, met een brief van de vrouw gedateerd op 22 mei 2025, met bijlage (betreffende reactie IJI-rapport en voormelde stukken man).
Partijen hebben de rechtbank verzocht om zonder nadere mondelinge behandeling een eindbeschikking te wijzen.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft alles wat in de vorige beschikkingen is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
In de beschikking van 12 december 2024 heeft de rechtbank overwogen dat het verzoek van de vrouw tot het uitsluitend gebruik van de woning te [plaats 1] en het onverdeeld laten ervan, bij eindbeschikking zullen worden afgewezen. De rechtbank zal in overeenstemming daarmee beslissen.
De rechtbank heeft in haar beschikking van 12 december 2024 voorts al geoordeeld over een deel van de financiële verzoeken van partijen, namelijk over de inboedel, de bankrekeningen, de pensioenrechten, de verzekeringsuitkering met betrekking tot de kapotte autoruit, en een verrekenvordering/verweer zijdens de vrouw met betrekking tot een voorhuwelijkse bijdrage in de kosten huishouding. De rechtbank zal in overeenstemming daarmee beslissen.
De rechtbank dient thans nog te beslissen op de volgende verzoeken van de man die samenhangen met de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime van partijen.
De man heeft verzocht:
- de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen te bepalen als volgt:
  • het VOF-aandeel toe te delen aan de vrouw, onder uitkering van de helft van de waarde daarvan aan de man en als accountant te benoemen de heer [naam 1] AA GPFP van MRVO accountants en belastingadviseurs, gevestigd en kantoorhoudende te (3115 JG) Schiedam aan de Jan van Galenstraat 14, althans subsidiair een door uw rechtbank in goede justitie te benoemen accountant, teneinde vorenbedoelde waarde van het aandeel van de vrouw in [bedrijfsnaam] VOF tussen partijen bindend vast te stellen;
  • te bepalen dat de vrouw een bedrag van € 10.000,- aan hem moet vergoeden vanwege de investering met privévermogen in [bedrijfsnaam] VOF;
  • de personenauto’s tussen partijen te verdelen conform het verzochte in sub 26 van het verweerschrift van 6 maart 2024, onder uitkering van de helft van de waarde daarvan door partijen over en weer;
  • primair de woning te [plaats 1] (Frankrijk), [postcode] , [adres] , toe te delen aan de man, zonder uitkering van de waarde daarvan aan de vrouw, althans subsidiair de vrouw te veroordelen tot betaling van het bedrag van
  • de vrouw te veroordelen tot betaling van het bedrag van £ 26.629,95 ofwel € 31.157,- aan de man, althans subsidiair een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover indien dit bedrag niet binnen twee weken na betekening van de in deze te wijzen beschikking is betaald.
De rechtbank begrijpt uit de brief van de man van 26 april 2025 dat hij aanvullend verzoekt te bepalen dat de vrouw aan hem een vergoeding moet betalen voor inboedel die zich op dit moment bevindt in de woning van de ouders van de vrouw en dat hij zijn verzoeken met betrekking tot [bedrijfsnaam] VOF aanpast.
De man heeft zijn subsidiaire verzoek ten aanzien van de woning in [plaats 1] ingetrokken.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank heeft het IJI vragen gesteld in verband met de verzoeken die zien op
  • de woning te [plaats 1] , Frankrijk;
  • [bedrijfsnaam] VOF;
  • vergoeding van gestelde voldoening kosten huishouding vanuit privévermogen.
Partijen hebben zich voorts uitgelaten over de geschilpunten met betrekking tot de auto’s en het gestelde aandeel van de vrouw in een woning in Italië.
De rechtbank gaat eerst in op het aanvullende verzoek van de man met betrekking tot de inboedel, beoordeelt vervolgens de twee geschilpunten met betrekking tot de auto’s en het gestelde aandeel van de vrouw in een woning in Italië en gaat daarna in op de geschilpunten waarover vragen zijn gesteld aan het IJI.
De inboedel
De man verzoekt aanvullend om te bepalen dat de vrouw hem een vergoeding dient te betalen omdat er nog veel roerende zaken van partijen in de woning van de ouders van de vrouw zijn die de man tot op heden niet heeft ontvangen, en – zo begrijpt de rechtbank – hij er geen vertrouwen in heeft dat hij deze alsnog in goede staat zal ontvangen. De vrouw weerspreekt dat de zaken die de man noemt nog bij haar ouders aanwezig zijn, en voor zover daarvan wel sprake is, kan de man deze ophalen.
Tijdens de zitting van 12 september 2024 hebben partijen overeenstemming bereikt over de inboedel, waaronder ook de zaken die nog bij de ouders van de vrouw zouden liggen. Partijen zijn gehouden tot nakoming van die (deel)overeenkomst. De rechtbank is van oordeel dat de man onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan deze overeenkomst partijen niet langer zou binden of kan worden vernietigd. Dat betekent dat de inboedel, zoals ook reeds is overwogen in de beschikking van 12 december 2024, in overleg moet worden verdeeld, zonder nadere verrekening en inclusief de inboedel die bij de ouders van de vrouw aanwezig is. Het aanvullende verzoek van de man wordt daarom afgewezen.
De auto’s
Partijen hebben samen twee auto’s (een auto van het merk Seat en een auto van het merk Citroën). Op dit moment heeft de vrouw de beschikking over beide auto’s. De rechtbank heeft in haar beschikking van 12 december 2024 bepaald dat partijen gezamenlijk opdracht moeten geven om deze auto’s te laten taxeren tegen de datum van die beschikking waarna de vrouw de rechtbank dient te berichten of zij één of beide auto’s tegen vergoeding aan de man van de helft van de taxatiewaarde toegedeeld wil krijgen.
De man heeft de rechtbank bij brief van 26 maart 2025 bericht dat de vrouw niet heeft willen meewerken aan een gezamenlijke taxatie van de auto’s en hij beroept zich daarom op de door hem overgelegde waardebepalingen van 25 oktober 2024, waaruit een waarde van de Citroën blijkt van € 3.629 en van de Seat van € 18.875). De vrouw heeft niet weersproken dat zij niet heeft meegewerkt aan een taxatie van de auto’s zoals door de rechtbank bepaald. Zij heeft bij brief van 31 maart 2025 een eenzijdige taxatie overgelegd van een garagebedrijf uit [plaats 2] dat bereid zou zijn om een bedrag van € 13.000 te betalen voor de Seat. Zij wil deze auto niet toegedeeld krijgen. De vrouw stelt zich in die brief voorts op het nieuwe standpunt – en overlegt daartoe een stuk uit 2008 – dat de Citroen reeds ruim voor het huwelijk aan de vrouw toebehoorde en daarom niet tot het gezamenlijk vermogen behoort. De man weerspreekt dit en beroept zich op de waardebepaling van 25 oktober 2024.
De rechtbank is van oordeel dat, nu geen van partijen de Seat toegedeeld wil krijgen, deze zal moeten worden verkocht aan een derde waarna de verkoopopbrengst bij helfte moet worden gedeeld. Aangezien de vrouw niet heeft weersproken dat de Seat nog steeds bij haar in gebruik is maar zij niet heeft willen meewerken aan de gezamenlijke taxatie, heeft de rechtbank er geen vertrouwen in dat de vrouw de auto daadwerkelijk zal verkopen. Daarom zal de rechtbank aanvullend bepalen dat de vrouw de auto binnen twee weken na deze beschikking aan de man ter beschikking moet stellen waarna de man dient zorg te dragen voor verkoop onder vergoeding aan de vrouw van de helft van de opbrengst. Omdat de vrouw, zoals hierna zal blijken, nog andere bedragen aan de man dient te voldoen, zal de rechtbank bepalen dat de man dit bedrag daarmee mag verrekenen.
De vrouw heeft in haar brief van 31 maart 2025 het (nieuwe) standpunt ingenomen dat de Citroën niet tot het gezamenlijk vermogen behoort omdat deze al voor het huwelijk op haar naam stond. Hoewel de man in zijn brief van 26 april 2025 niet weerspreekt dat de Citroën inderdaad op naam van de vrouw stond, betwist hij wel dat uitsluitend de vrouw eigenaar is van de auto omdat de tenaamstelling niets zegt over de eigendom en hij de auto destijds voor (meer dan) de helft heeft gefinancierd. De vrouw weerspreekt dat laatste op haar beurt weer niet in haar brief van 22 mei 2025, maar handhaaft haar eerdere stellingen, waaronder het vermoeden van privé eigendom van haar gelet op de tenaamstelling. Zij wijst erop dat de man niets aanvoert dat dit ontzenuwt.
In de tussenbeschikking van 12 december 2024 heeft de rechtbank het standpunt van partijen gevolgd dat de Citroën tot het gezamenlijk vermogen behoort. De vrouw komt daar in haar brief van 31 maart 2025 op terug door pas nu te stellen dat zij de auto al vóór het huwelijk had
.De rechtbank is van oordeel dat de vrouw dermate laat van standpunt is gewijzigd ten aanzien van een feit welke haar al bekend moet zijn geweest (ruim) voor de echtscheidingsprocedure, dat het op haar weg had gelegen om concreet te reageren op het verweer van de man dat hij de Citroén voor (meer dan) de helft heeft gefinancierd. Voor de vraag of een auto tot de gemeenschap behoort, is immers niet doorslaggevend op wiens naam het kenteken staat geregistreerd, maar dient ook te worden gekeken hoe de auto is gefinancierd. De vrouw heeft zich daar niet over uitgelaten, noch de stellingen van de man weersproken en kan niet nu aan de man tegenwerpen dat hij zijn verweer onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank houdt het er daarom op dat partijen gezamenlijk eigenaar zijn van deze auto en zal de auto toedelen aan de vrouw onder vergoeding aan de man van de helft van de waarde. De vrouw heeft niet meegewerkt aan een gezamenlijke taxatie, zoals de rechtbank in haar tussenbeschikking van 12 december 2024 heeft bepaald. De rechtbank ziet daarom aanleiding om voor de bepaling van de waarde aan te sluiten bij het bedrag dat de man in zijn stukken heeft onderbouwd, namelijk € 3.629.
Het aandeel van de vrouw in een woning in Italië
Partijen twisten over de vraag of de vrouw beschikt over een aandeel in een Italiaanse woning en zo ja, of dit aandeel behoort tot de communauté réduite aux acquêts (hierna: communauté). De rechtbank heeft in haar beschikking van 12 december 2024 overwogen dat vrouw zonder nadere onderbouwing stelt dat zij en haar zus(sen) in 2016/2017 van hun ouders een woning in Italië geschonken hebben gekregen en dat, indien het daadwerkelijk een schenking betreft, het aandeel in die woning buiten het gezamenlijk vermogen valt.
De vrouw heeft bij haar brief van 31 maart 2025 stukken overgelegd in de Italiaanse taal, hetgeen niet in overeenstemming is met artikel 1.18 van het procesreglement. De man geeft aan dat hij niet kan beoordelen of deze stukken zien op de betreffende woning, maar heeft zich gerefereerd en zich volledigheidshalve al zijn rechten en weren voorbehouden.
De rechtbank stelt vast dat de man geen concreet verzoek heeft geformuleerd met betrekking tot het gestelde aandeel van de vrouw in een Italiaanse woning. De rechtbank heeft daarom hierover niets te beslissen.
De woning in [plaats 1] , Frankrijk
De woning in [plaats 1] staat op naam van beide partijen en is verkregen kort na de huwelijksdatum, namelijk op 4 augustus 2015. De koopprijs bedroeg € 250.000 en de kosten voor de overdracht bedroegen circa € 15.000. Door de vrouw is erkend dat de woning volledig is gefinancierd met een door de man in 2011 (derhalve vóór het huwelijk) ontvangen ontslagvergoeding van in totaal € 236.501,04 netto, aangevuld met privévermogen van de man (ongeveer € 15.000,-) en door de man geleende bedragen van zijn vader en broer (in totaal ongeveer € 20.000,-). In geschil is nog hoe de leningen aan de vader en de broer zijn afgelost en welke gevolgen dat heeft voor het vergoedingsrecht waar de man zich op beroept.
Voordat het IJI aan de rechtbank had gerapporteerd, nam de man het standpunt in dat de woning niet behoorde tot de communauté, omdat de woning volledig door hem is gefinancierd met privévermogen. In reactie op het IJI-rapport heeft de man dat standpunt verlaten en verzoekt hij, omdat hij volgens hem recht heeft op de volledige waarde van de woning, deze aan hem toe te delen zonder nadere verrekening met de vrouw. De man kan dan de verkoop ter hand nemen zonder dat hij verdere medewerking van de vrouw behoeft. De vrouw handhaaft haar standpunt dat ook zij recht heeft op (een deel van) de verkoopopbrengst. Daartoe voert zij in haar reactie op het IJI-rapport aan dat alle investeringen in een gezamenlijk goed vermoed worden te zijn gedaan uit gemeenschapsgeld tenzij er een andersluidende notariële akte is opgemaakt. Voorts herhaalt zij haar standpunt dat het niet redelijk is als de man zijn privé-investeringen met eventuele waardestijging terugontvangt, terwijl het privégeld van de vrouw (als voorschot op haar erfenis) is besteed aan de kosten van de huishouding. Tenslotte bestrijdt de vrouw dat de leningen van de vader en de broer van de man van € 20.000,- met privégeld van de man zijn afgelost, zodat zij in ieder geval meedeelt in 8% van de waarde van de woning (€ 20.000,- gemeenschapsgeld gedeeld door € 265.000,-, zijnde de aankoopprijs van de woning).
Het IJI geeft aan dat een goed, dat is verkregen tijdens het huwelijk doch voor meer dan de helft is gefinancierd met privévermogen van een echtgenoot, naar Frans recht kan toebehoren aan het privévermogen van die echtgenoot en dus buiten de communauté kan vallen, indien is voldaan aan de voorwaarden van de artikelen 1434 en 1436 CC. Daarvoor is noodzakelijk dat een dubbele verklaring wordt afgegeven: een verklaring waaruit volgt dat het middel voor verkrijging afkomstig is uit eigen vermogen of uit de verkoopopbrengst van het eigen vermogen en een verklaring aan anderen dat het om een investering of herinvestering gaat. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat dergelijke verklaringen ontbreken, zodat de woning in de communauté valt.
Uit het IJI-rapport blijkt dat als privévermogen is gebruikt voor de verwerving van een gemeenschapsgoed, artikel 1433 CC de rechtsgrond vormt voor een vergoedingsrecht jegens de gemeenschap. Voorts blijkt uit dit rapport dat als tijdens het huwelijk een schuld wordt aangegaan ter financiering van een gemeenschapsgoed, zoals in deze zaak de leningen bij de vader en de broer van de man, deze schulden behoren tot de gemeenschap en dat alleen indien deze leningen vervolgens zijn afgelost met privévermogen, de aflossende echtgenoot een recht op vergoeding jegens de gemeenschap heeft. Voor wat betreft de hoogte van het vergoedingsrecht blijkt uit het IJI-rapport dat de berekening van de vergoeding is geregeld in artikel 1469 CC en dat in ieder geval bij stijging van de waarde van het goed waarin is geïnvesteerd, de vergoeding naar rato van die waardestijging dient plaats te vinden.
Het thans ingenomen standpunt van de vrouw dat alle investeringen in een gezamenlijk goed vermoed worden te zijn gedaan uit gemeenschapsgeld tenzij er een notariële akte is opgemaakt, vindt geen steun in het Franse recht.
De rechtbank gaat voorts voorbij aan het betoog van de vrouw betreffende haar privégeld dat zou zijn besteed aan de kosten van de huishouding, omdat de rechtbank daar in haar tussenbeschikking van 12 december 2024 al over heeft geoordeeld. De vrouw heeft geen nadere feiten en omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven om op dat oordeel terug te komen.
De man heeft nogmaals gewezen op de reeds voor de mondelinge behandeling in het geding gebrachte productie 27 waarop het volledige verloop van de op naam van de man staande bankrekening ING-Direct in het jaar 2015 is weergegeven. Daaruit blijkt dat hij op 20 juli 2015 , derhalve kort na de huwelijksvoltrekking op [datum 2] 2015, een bedrag van € 25.000,- van zijn broer [naam 2] ontvangt, op 21 juli 2015 een bedrag van € 210.000,- van een andere rekening op naam van de man ontvangt, op 29 juli 2015 een bedrag van € 25.000,- van zijn vader [naam 3] ontvangt en dat op 31 juli 2015, derhalve vier dagen voor de levering van de woning, een bedrag van € 265.000,- is overgemaakt naar een notaris in [plaats 1] . Op 4 augustus 2015 ontvangt hij vervolgens een bedrag van € 31.200,- van WKDA Holding GmbH, een Frans autobedrijf, en kort daarna, op 7 en 10 augustus 2025, wordt naar [naam 2] en [naam 3] weer € 25.000,- respectievelijk € 25.258,- overgemaakt. De man heeft onweersproken gesteld dat het bedrag van € 31.200,- de opbrengst van een tot zijn privé vermogen behorende auto was. Nu het op de weg van de vrouw had gelegen om het vermoeden van deze privé geldstromen op de rekening van de man gemotiveerd te weerspreken en zij dat heeft nagelaten, is de rechtbank van oordeel dat hieruit kan worden afgeleid dat de van de broer en de vader ontvangen bedragen zijn aangewend voor de aankoop van de woning op 4 augustus 2015 en zijn afgelost met privévermogen van de man.
De man heeft daarom jegens de gemeenschap recht op een vergoeding van 100% van de waarde van de woning. Partijen zijn het eens dat de woning moet worden verkocht, wat betekent dat de man recht heeft op de volledige verkoopopbrengst dan wel toedeling van de woning zonder nadere vergoeding. Nu de man dat laatste heeft verzocht en de vrouw niet heeft aangevoerd dat enig belang harerzijds zich daartegen verzet, zal de rechtbank aldus bepalen. Voor zover toedeling aan de man kosten meebrengt, dient de man deze voor zijn rekening te nemen.
Het aandeel van de vrouw in [bedrijfsnaam] VOF
In haar beschikking van 12 december 2024 heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen.
Per 1 oktober 2022 is de vrouw samen met een zakenpartner de onderneming [bedrijfsnaam] VOF gestart (dit betreft een bakkerij met winkel). Zij heeft hierbij € 10.000,- ingebracht. Naar de rechtbank heeft begrepen, is afgesproken dat de vrouw en haar medevennoot ieder voor de helft delen in de winst en het verlies van de VOF. De feitelijke activiteiten van [bedrijfsnaam] VOF zijn volgens de vrouw vóór de zomer van 2024 geëindigd. Tot de aktewisseling naar aanleiding van het IJI-rapport, was gesteld noch gebleken dat de VOF is ontbonden en vereffend.
De rechtbank heeft vervolgens in haar tussenbeschikking geoordeeld dat het aandeel van de vrouw in [bedrijfsnaam] VOF behoort tot de communauté en dat de inbreng van de vrouw van € 10.000,- is gefinancierd met privévermogen van de man. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het aandeel in de VOF moet worden toegedeeld aan de vrouw onder vergoeding aan de man van de helft van de waarde. De rechtbank heeft het IJI vervolgens verzocht te rapporteren over de inhoud van Frans recht over de vraag of de man recht heeft op vergoeding in verband met zijn inbreng en zo ja, hoe de hoogte van de vergoeding moet worden bepaald.
De man heeft in zijn brief van 26 april 2025 naar voren gebracht dat volgens de vrouw de onderneming inmiddels is verkocht, maar dat zij hem daar geen toestemming voor heeft gevraagd, geen bewijs van de verkoop heeft overgelegd en hem ook niet anderszins nader heeft geïnformeerd. Omdat met zijn investering van € 10.000 het volledige aandeel van de vrouw in [bedrijfsnaam] VOF is gefinancierd, meent hij dat thans de volledige waarde van het aandeel aan hem toekomt en verzoekt hij in aanvulling op zijn eerdere verzoek het aandeel in [bedrijfsnaam] VOF aan de vrouw toe te delen onder uitkering aan hem niet van de helft maar van de volledige waarde ervan door de vrouw.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven dat de activiteiten van de VOF waren gestopt sinds vóór de zomer 2024, dat [bedrijfsnaam] VOF in de verkoop stond en dat de man recht heeft op de helft van de verkoopopbrengst, maar zij deze niet hoog inschatte. In haar brief van 22 mei 2025 heeft zij echter een deels nieuw standpunt ingenomen, namelijk dat zij al eerder “uit de VOF” was \ gestapt en dat de chocolaterie daarna, op 30 november 2024, is verkocht, uit welke verkoopopbrengst de vrouw niets heeft verkregen omdat zij op dat moment geen vennoot meer was.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat het aandeel van de vrouw in de VOF tot de communauté behoort. De rechtbank zal echter, anders dan in de beschikking van 12 december 2024 is overwogen, dit aandeel niet toedelen aan de vrouw onder vergoeding van de helft van de waarde aan de man, omdat de vrouw aangeeft niet meer over dit aandeel te beschikken. Omdat de vrouw naar Frans recht niet zonder toestemming van de man dit aandeel had mogen vervreemden, verbindt de rechtbank hier wel consequenties aan die hierna worden besproken.
Naar Frans recht heeft de man op het moment van verkoop van het aandeel, jegens de communauté recht op een vergoedingsrecht ter hoogte van de volledige opbrengst ervan. Immers, op grond van artikel 1433 CC heeft de man in beginsel een vergoedingsrecht op de communauté naar rato van de waarde van het aandeel dat de communauté bezat op de datum van de verdeling (in geval van volledige financiering) of naar rato van die investering wanneer de man slechts een deel van zijn eigen middelen heeft bijgedragen aan de verwerving van het aandeel door de vrouw. In deze zaak staat vast dat het volledige aandeel van de vrouw in de VOF is gefinancierd met privévermogen van de man.
Kennelijk is het aandeel reeds door de vrouw vervreemd, zonder de man daarover nader te informeren en zijn instemming te verkrijgen en zonder ervoor te zorgen dat de man zijn investering op de gemeenschap kon verhalen.
De Rb gaat voorbij aan het nieuwe betoog van de vrouw dat zij niets heeft verkregen bij de overdracht van haar aandeel in de VOF. De vrouw heeft immers eerder ter zitting aangegeven dat zij recht heeft op de helft van de opbrengst bij verkoop. De vrouw had haar nieuwe betoog dat zij “uit de VOF” is gestapt zonder bij de latere verkoop mee te delen in de verkoopopbrengst, kunnen onderbouwen door de rechtbank en de man nader te informeren over de voorwaarden waaronder de VOF is ontbonden en vereffend. Zij heeft dat niet gedaan. Daarom houdt de rechtbank het erop dat de vrouw, zoals zij in eerste instantie heeft betoogd, recht heeft op de helft van de opbrengst bij verkoop. Uit de door de vrouw overgelegde koopovereenkomst, waarbij “de horeca-onderneming [bedrijfsnaam] ” door haar (voormalige) vennoot is overgedragen aan derden, blijkt een koopsom van € 45.000. De waarde van het aandeel van de vrouw in de VOF moet daarom worden gesteld op € 22.500 en de rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw dat bedrag heeft ontvangen dan wel jegens haar ex-medevennoot nog recht heeft op dat bedrag. De vrouw dient dit bedrag derhalve op grond van artikel 1433 CC aan de man te vergoeden.
Verzoek man in verband met erfenis moeder
In de tussenbeschikking van 12 december 2024 heeft de rechtbank in dit verband onder meer het IJI gevraagd haar te informeren of er naar Frans recht een vordering op de andere echtgenoot kan ontstaan indien tijdens het huwelijk – uit een erfenis ontvangen – privévermogen wordt aangewend voor de kosten van de huishouding en zo ja, aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om een dergelijke vordering te kunnen toewijzen.
Het IJI heeft aangegeven dat naar Frans recht beide echtgenoten dienen bij te dragen in de kosten van de huishouding naar verhouding van hun respectieve middelen. Die bijdrage kan ook in natura plaatsvinden door het verrichten van huishoudelijk werk of een bijdrage aan de beroepsactiviteit van de andere echtgenoot. Met een verwijzing naar rechtspraak heeft het IJI uiteengezet dat een echtgenoot recht kan hebben op een vergoeding voor uitgaven die in beginsel onder zijn bijdrage in de kosten van de huishouding vallen, indien hij kan bewijzen dat de financiering van deze uitgaven zijn verplichting om bij te dragen heeft overschreden.
De rechtbank is van oordeel dat de man in dit verband onvoldoende naar voren heeft gebracht. Het had op de weg van de man gelegen om aan te tonen dat hij meer heeft bijgedragen dan waartoe hij verplicht was. De vrouw betwist immers dat zij in financiële zin niets heeft bijgedragen en bovendien kan naar Frans recht de bijdrage ook bestaan uit bijvoorbeeld het verrichten van huishoudelijk werk. De enkele omstandigheid dat hij heeft ingeteerd op zijn privévermogen, is daartoe niet voldoende. Dit interen kan immers ook met andere kosten te maken hebben dan de kosten van de huishouding. De rechtbank wijst het verzoek daarom af.

Beslissing

De rechtbank:
*
ten aanzien van de bankrekeningen:
  • bepaalt dat de gezamenlijke bankrekeningen worden opgeheven, waarbij het saldo tussen partijen bij helfte zal worden gedeeld;
  • bepaalt dat de voor de peildatum en
  • bepaalt dat de voor de peildatum en
  • stelt vast dat de saldi van de bankrekeningen geopend vóór de huwelijksdatum (waaronder het saldo van de rekening bij Santander met rekeningnummer [rekeningnummer 1] ) privé zijn van de persoon op wiens naam de rekening staat;
  • bepaalt dat de bankrekeningen bij Societé General met rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [naam 4] en bij Societé General met rekeningnummer [rekeningnummer 3] ten name van [naam 5] binnen een maand na heden worden opgeheven met verdeling van het saldo tussen partijen bij helfte, en dat partijen zelf voor elk van hun kinderen een spaarrekening openen waarop vorenbedoeld verdeeld saldo gelijkelijk tussen de drie kinderen wordt gestort;
  • bepaalt dat de bankrekening bij ABN AMRO met rekeningnummer [rekeningnummer 4] ten name van [naam 4] wordt toegedeeld aan [naam 4] , zonder verdeling van het saldo tussen partijen;
*
ten aanzien van de auto’s:
  • bepaalt dat de vrouw de Seat met volledig kentekenbewijs en twee sleutels binnen twee weken na heden dient af te geven aan de man die dient zorg te dragen voor verkoop aan een derde, onder verrekening van de helft van de opbrengst met de vrouw, en met bepaling dat de man het bedrag dat hij aan de vrouw dient te betalen mag verrekenen met de bedragen die de vrouw op grond van deze beschikking nog aan hem dient te voldoen;
  • bepaalt dat de Citroën wordt toegedeeld aan de vrouw, onder vergoeding aan de man van een bedrag van € 1.815;
*
ten aanzien van de woning te [plaats 1] :
- bepaalt dat deze wordt toegedeeld aan de man, zonder nadere verrekening, waarbij de met de toedeling gepaard gaande kosten voor rekening van de man komen;
*
ten aanzien van het aandeel in [bedrijfsnaam] VOF:
- bepaalt dat de vrouw aan de man dient te betalen een bedrag van € 22.500;
*
ten aanzien van de overige verzoeken
  • bepaalt dat de Wet VPS van toepassing is op de door de man in Nederland opgebouwde rechten op ouderdomspensioen en de man zijn medewerking dient te verlenen aan de verevening;
  • bepaalt dat de man binnen een week na deze beschikking gehouden is het door hem ontvangen bedrag van de verzekeraar, te weten een bedrag van € 2.151,06, ten behoeve van het herstel van de kapotte autoruit, terug te storten op een door de vrouw aan te wijzen bankrekeningnummer;
*
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Brakel, C. Witteman en M.E. Visser, rechters, bijgestaan door mr. C.P.E. van de Fliert-Verburg als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 29 augustus 2025.