ECLI:NL:RBDHA:2025:16099
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vreemdelingenbewaring en schadevergoeding na onrechtmatige vrijheidsontneming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende vreemdelingenbewaring. Eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, had zich in deze procedure verweerd tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij hem op 11 augustus 2025 een maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. De minister heeft deze maatregel op 13 augustus 2025 opgeheven, maar heeft op dezelfde dag een nieuwe maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft op 27 augustus 2025 het onderzoek gesloten en op 28 augustus 2025 uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring van eiser onrechtmatig was, omdat hij sinds 8 augustus 2017 internationale bescherming heeft in Duitsland. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring op 11 augustus 2025 ten onrechte is opgelegd, aangezien de minister had moeten erkennen dat eiser onder de bescherming van de Dublinverordening valt. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, maar omdat de maatregel van bewaring al was opgeheven, heeft dit niet geleid tot opheffing van de maatregel. De rechtbank heeft eiser een schadevergoeding van € 300 toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende drie dagen. Daarnaast is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 904. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.