ECLI:NL:RBDHA:2025:16151

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/667247 / FA RK 24-3900
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en hoofdverblijfplaats kind bij co-ouderschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op [datum] 2020 te [plaats 1] zijn gehuwd en samen een minderjarige [de minderjarige] hebben, geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats]. De man heeft op 27 mei 2024 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarop de vrouw heeft gereageerd met een verweerschrift en zelfstandige verzoeken. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 12 juni 2025, waarbij beide partijen met hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. Tevens is de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man bepaald, met een zorgregeling waarbij de minderjarige om de beurt bij beide ouders verblijft. De rechtbank heeft de vrouw verplicht om kinderalimentatie van € 54,- per maand aan de man te betalen, ingaande op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De rechtbank heeft ook de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen tussen partijen geregeld, waarbij de man de echtelijke woning toegewezen krijgt, mits hij kan aantonen dat hij deze kan overnemen.

De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om partneralimentatie en een specifieke regeling voor de vakanties afgewezen, en heeft de proceskosten gecompenseerd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding zelf. De uitspraak is gedaan door mr. C. de Jong-Kwestro, rechter en kinderrechter, en is openbaar uitgesproken op 10 juli 2025.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 24-3900 (echtscheiding) / FA RK 24-8010 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/667247 (echtscheiding) / C/09/675373 (verdeling)
Datum beschikking: 10 juli 2025

Scheiding

Beschikking op het op 27 mei 2024 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J.G. Schnoor te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. C.W. van Weert te Assen.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de zijde van de man, ingekomen op 27 mei 2024;
  • het bericht van 16 juni 2024, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken van de zijde van de vrouw, ingekomen op 9 september 2024;
  • het verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken van de zijde van de man, ingekomen op 1 november 2024;
  • de brief van 28 mei 2025, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • de brief van 2 juni 2025, met bijlagen, van de zijde van de man.
Op 12 juni 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man met zijn advocaat, de vrouw met haar advocaat, alsmede
[naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming. Van de zijde van de man en de vrouw zijn pleitnotities overgelegd en voorgedragen.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [datum] 2020 te [plaats 1] .
- Zij zijn de ouders van de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] .
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] uit.

Verzoek en verweer

De man verzoekt de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en:
  • de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de man vast te stellen en te bepalen dat de man gerechtigd is tot het aanvragen van de kinderbijslag;
  • een zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat:
 [de minderjarige] iedere zondagmiddag van 18.30 uur tot woensdag naar school 8.30 uur bij de man verblijft;
 [de minderjarige] iedere woensdag na school tot vrijdag 18.00 uur bij de vrouw verblijft;
 [de minderjarige] in de oneven weekenden bij de man verblijft en in de even weekenden bij de vrouw (een weekend loopt van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.30 uur);
 de (school)vakanties in onderling overleg tussen partijen worden verdeeld, waarbij het uitgangspunt is dat die verdeling bij helfte plaatsvindt;
  • te bepalen dat de vrouw met ingang van de datum dat de echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, dan wel met ingang van de datum van de ondertekening van het ouderschapsplan, een kinderalimentatie aan de man dient te betalen van € 480,- per maand, welk bedrag dient te worden vermeerderd met de helft van de door de man te betalen netto kinderopvangkosten, voorshands begroot op € 600,- per maand, beide bedragen bij vooruitbetaling te voldoen;
  • de verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen conform het voorstel van de man;
  • het voortgezet gebruik van de echtelijke woning te ( [postcode] ) [plaats 2] , [adres 1] , met inboedel toe te kennen aan de man,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw voert – onder referte ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding – verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast verzoekt de vrouw zelfstandig de echtscheiding uit te spreken en:
  • de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw te bepalen;
  • een reguliere zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat:
 [de minderjarige] bij de man verblijft van zondag 18.30 uur tot woensdag 8.30 uur (naar school);
 [de minderjarige] bij de vrouw verblijft van woensdag 8.30 uur (na school) tot vrijdag 18.00 uur;
 [de minderjarige] in de even weekenden bij de vrouw verblijft en in de oneven weekenden bij de man, waarbij een weekend loopt van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.30 uur;
  • een vakantieregeling vast te stellen zoals omschreven onder punt 3 van het petitum van het verweerschrift met zelfstandige verzoeken;
  • een door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie van € 294,- per maand vast te stellen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • een door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 1.424,- bruto per maand vast te stellen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • de verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen conform het voorstel van de vrouw;
  • te bepalen dat de man binnen veertien dagen na de in deze te wijzen beschikking aan de vrouw dient uit te keren 25% van de waardestijging van het appartement aan de
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert – onder referte ten aanzien van het zelfstandige verzoek tot echtscheiding – verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de vrouw.

Beoordeling

Ouderschapsplan
Door partijen is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, heeft de rechtbank de bevoegdheid de verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
Naar het oordeel van de rechtbank is uit de overgelegde stukken en het besprokene op de zitting voldoende gebleken dat partijen niet in staat zijn om tot een gezamenlijk opgesteld en ondertekend ouderschapsplan te komen. Gelet hierop zal de rechtbank partijen ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Echtscheiding
Beide partijen stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de daarop steunende, over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
Hoofdverblijfplaats [de minderjarige]
Partijen verzoeken beiden de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem/haar te bepalen.
De rechtbank overweegt als volgt.
[de minderjarige] verblijft ongeveer evenveel bij de man als bij de vrouw. In die zin maakt het dan ook niet uit op wiens adres zij staat ingeschreven. Voor [de minderjarige] zelf maakt dit ook geen verschil.
[de minderjarige] staat al sinds haar geboorte ingeschreven op het adres van de voormalige echtelijke woning. De man is hier na het uiteengaan van partijen in november 2022 blijven wonen. Een wijziging van het adres van [de minderjarige] zal veel administratieve rompslomp met zich brengen. Dit is voor de rechtbank aanleiding om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de man te bepalen. Dat de vrouw een (relatief klein) financieel belang heeft bij inschrijving van [de minderjarige] op haar adres (de vrouw kan dan aanspraak maken op kindgebonden budget), is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende reden om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw te bepalen.
Zorgregeling
Partijen zijn het eens over een reguliere zorgregeling waarbij [de minderjarige] van zondag 18.30 uur tot woensdag naar school bij de man verblijft, van woensdag uit school tot vrijdag 18.00 uur bij de vrouw, in de oneven weekenden bij de man en in de even weekenden bij de vrouw (een weekend loopt van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.30 uur). Deze regeling wordt al geruime tijd door partijen uitgevoerd. De rechtbank zal deze regeling vastleggen.
De vrouw verzoekt een specifieke regeling voor de zomervakantie en de kerstvakantie vast te stellen en in de overige vakanties de reguliere zorgregeling te laten doorlopen. Verder verzoekt zij te bepalen dat [de minderjarige] haar verjaardag in de even jaren bij de man viert en in de oneven jaren bij de vrouw, dat [de minderjarige] naar de verjaardagen van haar grootouders kan gaan en dat [de minderjarige] Moederdag bij de vrouw doorbrengt en Vaderdag bij de man.
Naar de mening van de man biedt de door de vrouw verzochte regeling voor de vakanties te weinig flexibiliteit. Hij verzoekt te bepalen dat de vakanties in onderling overleg tussen partijen worden verdeeld, waarbij het uitgangspunt is dat die verdeling bij helfte plaatsvindt. De man vindt het onnodig dat [de minderjarige] de verjaardagen van haar grootouders moet kunnen bijwonen.
De rechtbank zal conform het verzoek van de vrouw bepalen dat de zomervakantie bij helfte wordt verdeeld, waarbij geldt dat in de even jaren de vrouw de eerste keus heeft en in de oneven jaren de man. De betreffende ouder moet dit uiterlijk in december van het voorafgaande jaar met de andere ouder communiceren.
Het voorstel dat de vrouw heeft gedaan voor de verdeling van de kerstvakantie acht de rechtbank niet in het belang van [de minderjarige] omdat zij dan steeds moet wisselen tussen de ouders. De rechtbank zal daarom bepalen dat [de minderjarige] in de even jaren de eerste week van de kerstvakantie bij de vrouw verblijft en de tweede week bij de man en in de oneven jaren andersom. Op deze manier heeft de vrouw de zekerheid dat zij [de minderjarige] in ieder geval ofwel met kerst ofwel met oud en nieuw bij zich heeft. Uiteraard staat het partijen vrij om in onderling overleg andere afspraken te maken.
Voor wat betreft de overige vakanties volgt de rechtbank het voorstel van de vrouw om de reguliere zorgregeling te laten doorlopen. Nu de man heeft aangegeven dat hij niet lang van tevoren kan zeggen of hij een hele vakantie vrij kan zijn, sluit deze regeling het beste aan bij de huidige situatie. Ook hier geldt dat partijen in onderling overleg van de regeling kunnen afwijken.
Nu de man geen verweer heeft gevoerd tegen het door de vrouw verzochte aangaande de verjaardag van [de minderjarige] en Moederdag en Vaderdag, zal de rechtbank in zoverre conform het verzoek van de vrouw beslissen.
De rechtbank ziet geen reden om een regeling te treffen voor het bijwonen van de verjaardagen van grootouders. [de minderjarige] is de helft van de tijd bij de vrouw. In die dagen is er voldoende ruimte om de verjaardagen van de grootouders moederszijde te vieren. Het verzoek van de vrouw zal in zoverre dan ook worden afgewezen.
Kinderalimentatie
Nu de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de man zal worden bepaald, zal de rechtbank de door de vrouw aan de man te betalen kinderalimentatie berekenen.
Ingangsdatum
De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen de door de man verzochte ingangsdatum. De rechtbank zal dan ook als ingangsdatum hanteren de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Behoefte van [de minderjarige]
Voor de vaststelling van de behoefte van een kind is bepalend het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de ouders op het moment van hun feitelijk uiteengaan. Partijen zijn in november 2022 uit elkaar gegaan. Zij zijn het erover eens dat hun gezamenlijke NBI toen meer dan € 6.000,- per maand bedroeg. Op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen uit het Rapport Alimentatienormen 2022 kan de behoefte van [de minderjarige] worden vastgesteld op € 830,- per maand in 2022. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt de behoefte
€ 971,- per maand.
Naar de rechtbank begrijpt is de man van mening dat de behoefte van [de minderjarige] moet worden verhoogd met de netto oppaskosten van € 135,- per week, althans dat de vrouw naast de door haar te betalen kinderalimentatie de helft van deze kosten moet dragen. Op de zitting is de rechtbank gebleken dat er op dit moment alleen gebruik wordt gemaakt van een oppas op maandag (na school). De man heeft niet met stukken onderbouwd dat de kosten hiervoor
€ 135,- netto per week bedragen. Dit bedrag komt de rechtbank hoog voor. Daar komt bij dat er voor [de minderjarige] dubbele kinderbijslag wordt ontvangen, zodat ook daarvan een gedeelte van de oppaskosten kan worden betaald. Al met al gaat de rechtbank ervan uit dat de oppaskosten binnen de behoefte van € 971,- per maand gecompenseerd kunnen worden met lagere uitgaven aan andere posten. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de behoefte te verhogen met oppaskosten, dan wel om te bepalen dat de vrouw de helft van de oppaskosten moet dragen.
De behoefte van kinderen moet door de ouders worden opgebracht naar rato van hun beider draagkracht. Conform de aanbevelingen uit het Rapport Alimentatienormen 2025 moet de financiële draagkracht van de ouders in beginsel worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI - ((0,3 x NBI) + € 1.310)].
Draagkracht van de vrouw
Partijen zijn het erover eens dat bij de berekening van de financiële draagkracht van de vrouw moet worden uitgegaan van een verdiencapaciteit van € 56.000,- bruto per jaar (op dit moment is het inkomen van de vrouw lager omdat zij een WW-uitkering ontvangt).
Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting berekent de rechtbank het NBI van de vrouw op
€ 3.726,- per maand.
De draagkracht van de vrouw bedraagt volgens de formule (afgerond) € 909,- per maand, te weten 70% x [3.726 - (0,3 x 3.726 + 1.310)].
Draagkracht van de man
De man is directeur-grootaandeelhouder van Neumann Holding B.V. en heeft zichzelf in 2024 een salaris uitgekeerd van € 56.061,- bruto. Naar de mening van de man moet bij de berekening van zijn financiële draagkracht worden uitgegaan van voormeld salaris. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man zichzelf een hoger salaris kan uitkeren ofwel dat er naast voormeld salaris ruimte is voor het uitkeren van € 30.000,- dividend op jaarbasis.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de door de man overgelegde jaarrekeningen blijkt dat hij zichzelf in 2022 een salaris van
€ 93.000,- heeft uitgekeerd, in 2023 een salaris van € 55.000,- en in 2024 een salaris van
€ 56.000,-. In 2022 bedroeg de winst voor belasting (na aftrek salaris) € 9.523,-, in 2023
€ 65.928,- en in 2024 € 92.692,-. De rekening-courant schuld is in 2022 toegenomen met
€ 10.400,-, in 2023 met € 36.621,- en in 2024 met € 33.394,-. Nu in 2023 en 2024 de winst en de rekening-courant schuld ten opzichte van 2022 fors zijn toegenomen terwijl het salaris fors is verlaagd (het salaris in 2024 is € 37.000,- lager dan in 2022), is de rechtbank het met de vrouw eens dat het mogelijk moet zijn voor de man om zichzelf jaarlijks € 30.000,- meer aan salaris uit te keren. Dat de man in 2024 is gestopt met het opbouwen van pensioen maakt dit niet anders. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank voor de berekening van de draagkracht van de man uitgaan van een salaris van € 86.061,- bruto per jaar.
De rechtbank gaat voorbij aan het standpunt van de vrouw dat de man naast zijn salaris inkomsten heeft uit de verhuur van onroerend goed. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man voldoende onderbouwd dat zijn netto huurinkomsten na aftrek van de kosten verwaarloosbaar zijn.
Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet berekent de rechtbank het NBI van de man op
€ 4.594,- per maand. De rechtbank gaat ervan uit dat de man gelet op de hoogte van zijn
box 3 vermogen niet in aanmerking komt voor kindgebonden budget.
De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule (afgerond) € 1.334,- per maand, te weten 70% x [4.594 - (0,3 x 4.594 + 1.310)].
Draagkrachtvergelijking
Gelet op de gezamenlijke draagkracht van de ouders van (€ 909,- + € 1.334,- =) € 2.243,- per maand, bedraagt het aandeel van de vrouw in de kosten van [de minderjarige] naar rato van haar draagkracht (€ 909,- / € 2.243,- x € 971,- =) (afgerond) € 394,- per maand.
Zorgkorting
Partijen zijn het erover eens dat een zorgkorting van 35% van de behoefte, te weten (afgerond) € 340,- per maand, dient te worden toegepast.
Conclusie
Na aftrek van de zorgkorting bedraagt de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage
€ 54,- per maand.
Aanhechten berekeningen
De door de rechtbank gemaakte berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Partneralimentatie
De vrouw stelt zich op het standpunt dat zij behoefte heeft aan een door de man te betalen bijdrage in haar levensonderhoud. Zij heeft haar behoefte berekend aan de hand van de hofnorm, inhoudende dat de behoefte van de alimentatiegerechtigde kan worden gelijkgesteld aan 60% van het NBI van partijen ten tijde van hun uiteengaan minus de kosten van de kinderen.
De man vindt de hofnorm in dit geval geen passende maatstaf omdat (zo begrijpt de rechtbank) de behoefte van de vrouw is verbleekt. Hij heeft erop gewezen dat partijen sinds november 2022 gescheiden wonen en dat de vrouw sindsdien volledig zelf in haar levensonderhoud voorziet.
De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat de vrouw een tijd lang zou hebben geleefd van een lager bedrag dan haar huwelijksgerelateerde behoefte niet zonder meer met zich brengt dat de behoefte van de vrouw is verbleekt. Nu de vrouw echter op geen enkele manier heeft onderbouwd dat zij na het uiteengaan van partijen haar uitgavenpatroon heeft moeten aanpassen, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat zij behoeftig is. In dit kader weegt de rechtbank mee dat de vrouw in haar behoefteberekening rekening heeft gehouden met een veel te hoog bedrag aan huurinkomsten (€ 30.000,- per jaar). Daarnaast is door haar geen rekening gehouden met het feit dat partijen ten tijde van het huwelijk hoge oppaskosten hadden voor [de minderjarige] ( [de minderjarige] zat toen nog niet op school). Volgens de man ging het om € 1.426,- per maand. Al met al zal de huwelijksgerelateerde behoefte een stuk lager zijn dan door de vrouw is gesteld. Gezien de verdiencapaciteit van de vrouw is het nog maar zeer de vraag of zij behoeftig is.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw aangaande de partneralimentatie afwijzen.
Verdeling huwelijksgemeenschap
Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. Blijkens artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden bestaat tussen partijen een beperkte gemeenschap welke de navolgende goederen omvat:
  • de gezamenlijk aangekochte en bewoonde woning aan [adres 1] te
  • de inboedel in gemeld registergoed;
  • de saldi van de en/of rekeningen;
  • de gezamenlijk in eigendom aangeschafte en in gebruik hebbende auto.
Elke andere gemeenschap van goederen is uitgesloten.
De echtelijke woning en de hypothecaire schulden
Partijen zijn het erover eens dat de echtelijke woning aan de man zal worden toegedeeld, mits het voor hem financieel mogelijk is om de vrouw uit te kopen. De woning zal nog moeten worden getaxeerd. De vrouw is van mening dat de man nadat het taxatierapport gereed is nog veertien dagen de tijd moet krijgen om te laten zien of hij de woning kan overnemen. De man verzoekt hiervoor een termijn van twee maanden aan te houden.
Naar het oordeel van de rechtbank is het niet meer dan redelijk om de man een termijn van twee maanden te geven om aan te tonen dat hij in staat is de woning over te nemen. Een termijn van veertien dagen acht de rechtbank niet haalbaar. Als blijkt dat de man de woning kan overnemen en de bank bereid is de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schulden te ontslaan, dan moet het aandeel van de vrouw in de eigendom van de woning aan de man worden overgedragen. In dat geval zal de man aan de vrouw de helft van de overwaarde (te weten de taxatiewaarde van de woning minus de hypothecaire schulden) moeten vergoeden.
In het geval de man er niet in slaagt om binnen twee maanden nadat het taxatierapport gereed is de overname van (het aandeel van de vrouw in) de woning te financieren en de vrouw te doen ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schulden, dan moet de woning worden verkocht en overgedragen aan een derde. De bij verkoop gerealiseerde overwaarde (te weten de verkoopopbrengst minus de verkoopkosten en de hypothecaire schulden) zal ieder van partijen bij helfte toekomen.
De inboedel
De man heeft aangegeven dat de inboedel in onderling overleg is verdeeld. Volgens de vrouw is dat niet het geval. Zij stelt enkel de wasmachine en de droger te hebben meegenomen uit de echtelijke woning en verder alles opnieuw te hebben aangeschaft. Naar de rechtbank begrijpt verzoekt de vrouw de inboedel toe te delen aan de man onder verrekening van een bepaald bedrag. Op de zitting is namens de vrouw het standpunt ingenomen dat de inboedel € 5.000,- waard is. Nu dit bedrag door de man is betwist en op geen enkele manier is onderbouwd, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw afwijzen en ten aanzien van de inboedel geen beslissing nemen.
De saldi van de en/of rekeningen
Partijen zijn het erover eens dat de saldi van de en/of rekeningen per de peildatum (datum indiening verzoekschrift tot echtscheiding, zijnde 27 mei 2024) bij helfte zullen worden verdeeld. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
De auto
Partijen zijn het erover eens dat de auto van het merk Opel Astra aan de vrouw zal worden toegedeeld zonder verrekening van de waarde daarvan met de man. De rechtbank zal aldus beslissen.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
De man verzoekt te bepalen dat hij, bij uitsluiting van de vrouw, voor een periode van zes maanden na de echtscheiding gerechtigd is tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning.
De rechtbank zal bepalen dat de man het voortgezet gebruik van de echtelijke woning heeft tot het moment dat de woning aan hem is toegedeeld onder de in het dictum genoemde voorwaarden dan wel tot het moment dat de woning is overgedragen aan een derde, met een maximale duur van zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Verzoek vrouw aangaande waardestijging appartement man
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man aan haar dient uit te keren 25% van de waardestijging van het appartement aan de [adres 2] te [plaats 2] vanaf 1 juli 2022. Het betreffende appartement dat afkomstig is uit de nalatenschap van de moeder van de man staat op naam van de man, maar volgens de vrouw was het de bedoeling van partijen dat de man voor 75% eigenaar zou worden en zij voor 25%. De vrouw wil gecompenseerd worden voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van het niet uitvoeren van de gemaakte afspraak.
De man is het niet eens met het verzoek van de vrouw. Hij erkent dat partijen er destijds over hebben gesproken dat de vrouw mogelijk mede-eigenaar zou worden van het appartement, maar hij betwist dat er sprake was van een mondelinge overeenkomst. Volgens de man zijn de afspraken nooit geconcretiseerd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd dat er sprake was van een overeenkomst tussen partijen. Dat de man in een e-mail aan de notaris heeft aangegeven dat hij en de vrouw onderling willen regelen dat de vrouw voor 25% eigenaar wordt en dat hij dit met de vrouw zal vastleggen, is onvoldoende voor het aannemen van een mondelinge overeenkomst. De vrouw had in ieder geval nader moeten aangeven over welke punten zij en de man het eens waren.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek van de vrouw worden afgewezen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.
Beslissing
De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [datum] 2020 te [plaats 1] ;
*
bepaalt dat de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te
[geboorteplaats] , de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de man;
*
bepaalt dat [de minderjarige] van zondag 18.30 uur tot woensdag naar school bij de man verblijft, van woensdag uit school tot vrijdag 18.00 uur bij de vrouw, in de oneven weekenden bij de man en in de even weekenden bij de vrouw (een weekend loopt van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.30 uur);
bepaalt dat de vakanties en bijzondere dagen als volgt zullen worden verdeeld:
  • zomervakantie: [de minderjarige] verblijft drie weken bij de man en drie weken bij de vrouw, waarbij geldt dat in de even jaren de vrouw de eerste keus heeft en in de oneven jaren de man (de betreffende ouder moet dit uiterlijk in december van het voorafgaande jaar met de andere ouder communiceren);
  • kerstvakantie: in de even jaren verblijft [de minderjarige] de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij de man en in de oneven jaren geldt het omgekeerde;
  • overige vakanties: de reguliere zorgregeling loopt door;
  • verjaardag [de minderjarige] : in de even jaren verblijft [de minderjarige] bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;
  • Moederdag: [de minderjarige] verblijft bij de vrouw;
  • Vaderdag: [de minderjarige] verblijft bij de man;
*
bepaalt dat de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een kinderalimentatie aan de man moet betalen van € 54,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
bepaalt over de verdeling van de beperkte gemeenschap het volgende:
1. ten aanzien van de echtelijke woning te ( [postcode] ) [plaats 2] , [adres 1] , en de daarop rustende hypothecaire schulden geldt het volgende:
- Partijen laten de woning zo snel mogelijk taxeren;
- De man dient vervolgens binnen twee maanden nadat het taxatierapport gereed is aan te tonen dat hij in staat is de woning over te nemen. Als blijkt dat de man de woning kan overnemen en de bank bereid is de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schulden te ontslaan, dan moet het aandeel van de vrouw in de eigendom van de woning aan de man worden overgedragen. In dat geval zal de man aan de vrouw de helft van de overwaarde (te weten de taxatiewaarde van de woning minus de hypothecaire schulden) moeten vergoeden.
- In het geval de man er niet in slaagt om binnen twee maanden nadat het taxatierapport gereed is de overname van (het aandeel van de vrouw in) de woning te financieren en de vrouw te doen ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schulden, dan moet de woning worden verkocht en overgedragen aan een derde. De bij verkoop gerealiseerde overwaarde (te weten de verkoopopbrengst minus de verkoopkosten en de hypothecaire schulden) zal ieder van partijen bij helfte toekomen;
2. de saldi van de en/of rekeningen zullen per de peildatum van 27 mei 2024 bij helfte worden verdeeld;
3. de auto van het merk Opel Astra zal aan de vrouw worden toegedeeld zonder verrekening van de waarde daarvan met de man;
*
bepaalt dat de man, met uitsluiting van de vrouw, het voortgezet gebruik van de echtelijke woning heeft tot het moment dat de woning aan hem is toebedeeld onder de hiervoor genoemde voorwaarden dan wel tot het moment dat de woning is overgedragen aan een derde, met een maximale duur van zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
*
verklaart deze beschikking – tot zover en met uitzondering van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. de Jong-Kwestro, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. C.P.E. van de Fliert-Verburg als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 10 juli 2025.