ECLI:NL:RBDHA:2025:16152

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/643878 / FA RK 23-1656
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot erkenning en omgang met minderjarigen afgewezen in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat op 3 maart 2023 was ingediend door de man, die zonder advocaat procedeerde. De verzoeken betroffen erkenning en omgang met zijn drie minderjarige kinderen, die in een gezinshuis wonen en onder voogdij staan. De rechtbank heeft de verzoeken afgewezen, omdat het niet in het belang van de kinderen zou zijn. De Raad voor de Kinderbescherming had eerder geadviseerd dat erkenning en omgang op dat moment niet wenselijk waren, gezien de ontwikkelingsproblematiek van de kinderen en de onbetrouwbaarheid van de man. De rechtbank heeft de eerdere beschikking van 17 oktober 2024 in stand gehouden, waarin de Raad was verzocht een onderzoek te verrichten. De man had niet op afspraken met de Raad gereageerd, wat zijn betrouwbaarheid in twijfel trok. De moeder en de bijzondere curator steunden het advies van de Raad. De rechtbank heeft ook beslist dat de kosten van een DNA-onderzoek, dat was uitgevoerd om het vaderschap vast te stellen, door de man en de moeder gezamenlijk gedragen moeten worden. De rechtbank heeft de werkzaamheden van de bijzondere curator beëindigd, omdat vertegenwoordiging van de kinderen niet meer nodig was. De uitspraak benadrukt het belang van de emotionele en psychologische ontwikkeling van de kinderen en de noodzaak van rust en ruimte voor hen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 23-1656
Zaaknummer: C/09/643878
Datum beschikking: 10 juli 2025

Erkenning en omgang

Beschikking op het op 3 maart 2023 ingekomen verzoekschrift van:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: voorheen mr. W.H.J.W. de Brouwer te Rotterdam, nu zonder advocaat.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. G. van der Steen te ’s-Gravenhage,
en

[de erkenner] ,

de erkenner,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
en
- [minderjarige 1] ,geboren op [geboortedag 1] 2016 te [geboorteplaats 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2017 te [geboorteplaats 2] ;
-
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2020 te [geboorteplaats 3] ,
de minderjarigen,
in rechte vertegenwoordigd door mr. G.B. van de Bunt,
advocaat te ’s-Gravenhage,
in de hoedanigheid van bijzondere curator.

Procedure

Bij beschikking van 17 oktober 2024 van deze rechtbank is de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) verzocht een onderzoek te verrichten en is iedere verdere beslissing ten aanzien van de erkenning en vernietiging van de erkenning en de kosten van het deskundigenonderzoek pro forma aangehouden.
De rechtbank heeft wederom kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
- de brief van 3 maart 2025 van de zijde van de Raad, met als bijlagen de rapporten van
27 februari 2025 met kenmerken KZ-1-60TTMTJ en SK-1-60TTMUI.
Op 12 juni 2025 is de behandeling op de zitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de man, de moeder met haar advocaat, de erkenner, de bijzondere curator en mevrouw [naam] namens de Raad.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft alles wat in de vorige beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Verzoeken erkenning en omgang
Uit het raadsonderzoek komt naar voren dat het niet goed gaat met [minderjarige 1] . [minderjarige 1] woont al jaren in een gezinshuis en staat onder voogdij van de William Schrikker Stichting. Hij is zeer beschadigd door zijn belaste verleden en volgt daarom intensieve behandeling. [minderjarige 1] heeft zijn vader sinds hij drie jaar oud is niet meer gezien of gesproken. Zijn moeder ziet hij sporadisch. [minderjarige 1] weet niet wie zijn vader is. Ongeveer twee jaar geleden heeft de man de voogd benaderd omdat hij graag omgang wilde met [minderjarige 1] . Het contact is echter nooit van de grond gekomen. [minderjarige 1] was hier door de voogd wel op voorbereid. Dit heeft [minderjarige 1] opnieuw beschadigd. Hoewel de man vraagt om [minderjarige 1] te mogen erkennen, is hij niet op de geplande afspraken bij de Raad verschenen. Hierdoor is niet duidelijk geworden welke stappen de man zou kunnen zetten om een positief onderdeel uit te maken van het leven van [minderjarige 1] . Op dit moment is er bij [minderjarige 1] gezien zijn ontwikkelingsproblematiek geen draagvlak voor een gesprek over zijn afstamming. Al met al vindt de Raad het momenteel niet in het belang van [minderjarige 1] dat hij wordt erkend door de man. Naar de mening van de Raad verdient [minderjarige 1] rust en ruimte om toe te komen aan het verwerken van zijn belaste verleden. Erkenning door de man draagt hier niet aan bij.
Voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geldt dat zij hun vader nooit hebben gezien of gesproken. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] weten wel dat zij een andere vader hebben dan de partner van moeder (de erkenner), maar zij weten niet wie hun vader is. De man vraagt om vernietiging van de erkenning door stiefvader omdat hijzelf [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wil erkennen. Het is tijdens het raadsonderzoek niet gelukt om de man te spreken. Hij is willens en wetens niet op de geplande afspraken bij de Raad verschenen. Dit maakt hem een onvoorspelbare en onbetrouwbare vader. Hoewel de Raad vindt dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] het recht hebben om te weten van wie zij afstammen, vindt de Raad ook dat er rekening moet worden gehouden met de draagkracht van moeder. De Raad schat in dat moeder op dit moment onvoldoende draagkracht heeft om met de door de erkenning veroorzaakte stress om te kunnen gaan. Dit zal schadelijke gevolgen hebben voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Naar de mening van de Raad is het belangrijk dat moeder zich nu volledig kan richten op haar eigen behandeling en op de hulpverlening die is ingezet voor [minderjarige 3] . Een erkenning door de man ligt op dit moment dan ook niet in de rede, aldus de Raad.
Op de zitting heeft de man aangegeven dat het hem er niet zozeer om ging dat hij zijn kinderen kan erkennen, maar vooral dat hij hen kan zien. De man begrijpt dat omgang op dit moment niet mogelijk is.
De moeder sluit zich aan bij het advies van de Raad ter zake de erkenning. Met betrekking tot de omgang is zij het ook eens met wat de Raad daarover heeft aangegeven. Volgens moeder zou omgang op dit moment te belastend zijn voor de kinderen.
De bijzondere curator heeft kennisgenomen van het raadsrapport en heeft aangegeven zich daarin te kunnen vinden. Gezien het advies van de Raad heeft de bijzondere curator geen verzoek ingediend tot vernietiging van de erkenning en vervangende toestemming erkenning.
De rechtbank is het met de Raad eens dat een erkenning door de man op dit moment niet in het belang is van zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Uit het raadsrapport blijkt duidelijk dat voor alle drie de kinderen geldt dat er reële risico’s zijn dat zij ten gevolge van een erkenning zullen worden belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Uit het advies van de Raad ter zake de erkenning leidt de rechtbank af dat omgang met de man op dit moment ook niet in het belang van de kinderen is. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verzoeken van de man om de erkenning van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] door de heer [de erkenner] te vernietigen, om hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van alle drie de kinderen en om een omgangsregeling vast te stellen met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] afwijzen. De rechtbank wil nog wel benadrukken dat het van belang is dat de kinderen zodra dat mogelijk is statusvoorlichting zullen krijgen. De kinderen moeten weten wie hun vader is.
Beëindiging werkzaamheden bijzondere curator
Uit de te nemen beslissing volgt dat vertegenwoordiging van de kinderen door de bijzondere curator in deze procedure niet meer nodig is. De rechtbank beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd.
Kosten DNA-onderzoek
De factuur van Verilabs, gedateerd 15 februari 2024, bedraagt € 1.290,- inclusief BTW. De rechtbank moet nog beslissen wie deze kosten moet betalen.
De man heeft aangevoerd dat hij nooit een juridische procedure heeft gewild, maar dat hij gewoon afspraken had willen maken met de moeder. De moeder wilde echter nergens aan meewerken. Volgens de man heeft de moeder twijfel bij hem gezaaid of de kinderen van hem zijn.
De moeder heeft erop gewezen dat de man een juridische procedure is gestart en dat hij ervoor heeft gekozen hier niet mee te stoppen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij zowel de man als de moeder waren er twijfels over het vaderschap van de man en in dat kader is besloten een DNA-onderzoek te doen met betrekking tot alle drie de kinderen. Het was in het belang van de kinderen dat vast zou komen te staan wie hun biologische vader is. De rechtbank ziet in wat door partijen is aangevoerd geen aanleiding om één van hen alle kosten te laten betalen. Zij zal in redelijkheid bepalen dat de kosten van het DNA-onderzoek door de man en de moeder bij helfte worden gedragen.

Beslissing

De rechtbank:
*
wijst af de verzoeken van de man;
*
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd;
*
veroordeelt de man in de helft van de gemaakte kosten van het deskundigenonderzoek in die zin dat hij aan de griffier van deze rechtbank een bedrag van € 645,- inclusief BTW moet voldoen voor ingevolge artikel 199 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorlopig in debet gestelde deskundigenkosten;
veroordeelt de moeder in de helft van de gemaakte kosten van het deskundigenonderzoek in die zin dat zij aan de griffier van deze rechtbank een bedrag van € 645,- inclusief BTW moet voldoen voor ingevolge artikel 199 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorlopig in debet gestelde deskundigenkosten;
bepaalt dat betaling aan de griffier dient te geschieden middels betaling van een door de man en de moeder te ontvangen factuur, afkomstig van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), binnen twee weken na ontvangst daarvan.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. de Jong-Kwestro, kinderrechter, bijgestaan door
mr. C.P.E. van de Fliert-Verburg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 juli 2025.