ECLI:NL:RBDHA:2025:16156

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/686374 / FA RK 25-4197 T1
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats, zorgregeling en kinderalimentatie in een co-ouderschapssituatie met doorverwijzing naar ouderschapsbemiddeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2025 een beschikking gegeven in een geschil tussen de vader en de moeder van een minderjarig kind, geboren in 2023. De vader heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van het kind bij hem vast te stellen, terwijl de moeder verweer heeft gevoerd en ook zelfstandig verzocht om kinderalimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen en dat de vader de Nederlandse nationaliteit heeft, terwijl de moeder de Letse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van het kind voorlopig bij de vader vastgesteld, met als doel de stabiliteit voor het kind te waarborgen. Tevens is er een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij het kind om de week bij de vader en de moeder verblijft. De rechtbank heeft partijen doorverwezen naar ouderschapsbemiddeling om de communicatie tussen hen te verbeteren en om een duurzame zorgregeling te realiseren. De verzoeken van de moeder om kinderalimentatie zijn aangehouden, zodat de vader de gelegenheid krijgt om verweer te voeren. De rechtbank heeft ook bepaald dat de vader het kindgebonden budget met de moeder moet delen, gezien de zorgverdeling. De definitieve beslissing over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling zal worden aangehouden tot na het traject van ouderschapsbemiddeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 25-4197
Zaaknummer: C/09/686374
Datum beschikking: 23 juli 2025

Hoofdverblijfplaats, zorgregeling en kinderalimentatie

Beschikking op het op 5 juni 2025 ingekomen verzoek van:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. D. Vurdelja te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J.M.C. Wittens te [geboorteplaats] .

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de zijde van de vader, ingekomen op 5 juni 2025;
  • het bericht van 9 juni 2025, met bijlage, van de zijde van de vader;
  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken van de zijde van de moeder, ingekomen op 15 juli 2025;
  • het bericht van 17 juli 2025, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
  • het bericht van 17 juli 2025, met bijlagen, van de zijde van de vader.
Op 18 juli 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader met zijn advocaat en een tolk, de heer D. Fausi, de moeder met haar advocaat en een tolk, mevrouw N. Epstein, alsmede mevrouw [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

Feiten

- Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
- Zij zijn de ouders van het volgende minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2023 te [geboorteplaats] .
- Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
- De vader heeft de Nederlandse nationaliteit en de moeder heeft de Letse nationaliteit.

Verzoek en verweer

De vader verzoekt:
  • primair: te bepalen dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vader;
  • subsidiair: een zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat [minderjarige] om de week bij de vader zal verblijven, waarbij de overdrachten op vrijdag na de opvang zullen plaatsvinden,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast verzoekt de moeder zelfstandig:
  • de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder te bepalen;
  • een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] te bepalen waarbij de omgang, in ieder geval in eerste instantie, zal worden vormgegeven onder regie van een begeleidende instantie, alwaar partijen door de rechtbank naartoe zullen worden doorverwezen, teneinde de zorgregeling daadwerkelijk aldaar uit te voeren;
  • met ingang van de datum van indiening van het zelfstandige verzoek een door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie van € 500,- per maand vast te stellen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.

Beoordeling

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op de verzoeken ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling.
Inhoudelijke beoordeling
Uit de overgelegde stukken en het besprokene op de zitting is de rechtbank het volgende gebleken. Partijen hebben een knipperlichtrelatie gehad. De afgelopen jaren heeft de moeder af en aan bij de vader gewoond. Er was sprake van veel ruzies en spanningen tussen partijen en partijen beschuldigen elkaar over en weer van fysiek geweld. Eind mei 2025 is de moeder vanuit de woning van de vader met [minderjarige] vertrokken naar een andere locatie. De vader is nog altijd niet op de hoogte van de verblijfplaats van de moeder en [minderjarige] . Sinds eind juni 2025 is er weer contact tussen [minderjarige] en de vader. Het eerste omgangsmoment is begeleid door een medewerker van [instantie] . De daaropvolgende omgangsmomenten waren onbegeleid. Een medewerker van [instantie] leest nog wel mee met de Whatsapp-gesprekken tussen partijen.
De vader heeft zich veel zorgen gemaakt toen de moeder van de ene op de andere dag met [minderjarige] was vertrokken en hij niet wist waar ze verbleven. Hij heeft erop gewezen dat hij tijdens de relatie van partijen een groot deel van de zorg voor [minderjarige] op zich nam. Naar de mening van de vader is het in het belang van [minderjarige] dat zij haar hoofdverblijfplaats bij hem heeft omdat zij dan in haar vertrouwde omgeving is. De vader staat open voor omgang tussen [minderjarige] en de moeder.
De moeder zou graag zien dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar wordt bepaald. Zij begrijpt dat er structureel en frequent contact tussen [minderjarige] en de vader moet zijn, maar zij wil dit stapje voor stapje opbouwen.
Op de zitting hebben partijen beiden aangegeven dat zij willen werken aan een verbetering van hun onderlinge communicatie. In dat kader hebben zij zich bereid verklaard om deel te nemen aan een traject voor ouderschapsbemiddeling. De rechtbank zal de ouders in de gelegenheid stellen om deel te nemen aan dit traject, zoals blijkt uit het proces-verbaal van doorverwijzing dat aan deze beschikking is gehecht. Dit proces-verbaal is al per e-mail verzonden naar het Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan het traject voor ouderschapsbemiddeling en aanmelding bij de betreffende uitvoerende hulpverleningsinstantie. De rechtbank zal ook deze beschikking per post zenden aan het Kenniscentrum Kind en Scheiding.
De rechtbank verzoekt de uitvoerende hulpverleningsinstantie om de eindrapportage over het verloop van de ouderschapsbemiddeling in te dienen op de hierna vermelde wijze. Als het traject niet heeft geleid tot een positief resultaat moet de instantie de eindrapportage ook tegelijkertijd zenden aan de Raad. Aan de hand van de eindrapportage zal de Raad bezien of er een onderzoek van de Raad noodzakelijk is. De Raad wordt verzocht binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage de rechtbank hierover te informeren en, indien de Raad onderzoek noodzakelijk acht, dit te verrichten en daarvan bij de rechtbank een rapport in te dienen. Deze beschikking geldt als voorwaardelijke opdracht aan de Raad om een onderzoek te verrichten voor het geval dat het traject volgens de uitvoerende hulpverleningsinstantie niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht. In dat geval wordt de Raad verzocht om te onderzoeken of omgang tussen de vader en [minderjarige] in haar belang is en zo ja, hoe deze omgang eruit moet zien.
Voor wat betreft de omgang zijn partijen op de zitting een opbouwregeling voor de vier weken na de zitting overeengekomen, inhoudende dat [minderjarige] bij de vader zal verblijven:
  • in week 1: op woensdag 23 juli 2025 van 16.00 uur tot 21.00 uur en op zaterdag 26 juli 2025 en zondag 27 juli 2025 van 10.00 uur tot 18.00 uur;
  • in week 2: van woensdag 30 juli 2025 16.00 uur tot donderdag 31 juli 2025 het moment waarop [minderjarige] ’s ochtends wakker wordt en van zaterdag 2 augustus 2025 10.00 uur tot zondag 3 augustus 2025 18.00 uur;
  • in week 3: op woensdag 6 augustus 2025 van 16.00 uur tot 21.00 uur en van vrijdag
  • in week 4: van woensdag 13 augustus 2025 16.00 uur tot donderdag 14 augustus 2025 het moment waarop [minderjarige] ’s ochtends wakker wordt en van vrijdag 15 augustus 2025 16.00 uur tot zondag 17 augustus 2025 18.00 uur.
Vanaf week 5 zal [minderjarige] het ene weekend van vrijdag uit het kinderdagverblijf tot maandag naar het kinderdagverblijf bij de vader zijn en het andere weekend van vrijdag uit het kinderdagverblijf tot maandag naar het kinderdagverblijf bij de moeder. Partijen zijn er op de zitting niet aan toegekomen om afspraken te maken over de verdeling van de doordeweekse dagen. Daarom zal de rechtbank een voorlopige regeling vaststellen, te weten:
  • de ene week: van maandag uit het kinderdagverblijf tot woensdag naar het kinderdagverblijf (of 16.00 uur) bij de moeder, van woensdag uit het kinderdagverblijf (of 16.00 uur) tot vrijdag naar het kinderdagverblijf bij de vader en van vrijdag uit het kinderdagverblijf tot maandag naar het kinderdagverblijf bij de moeder;
  • de andere week: van maandag uit het kinderdagverblijf tot woensdag naar het kinderdagverblijf (of vóór het werk van de vader) bij de vader, van woensdag uit het kinderdagverblijf (of vóór het werk van de vader) tot vrijdag naar het kinderdagverblijf bij de moeder en van vrijdag uit het kinderdagverblijf tot maandag naar het kinderdagverblijf bij de vader.
De rechtbank ziet aanleiding om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] voorlopig vast te stellen bij de vader. Hiermee zal worden voorkomen dat aan de moeder en [minderjarige] een woning buiten de regio [plaats] wordt toegewezen. De rechtbank gaat ervan uit dat de vast te stellen
co-ouderschapsregeling met zich brengt dat de moeder nog wel in aanmerking komt voor een urgentieverklaring.
De definitieve beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling zal in afwachting van de resultaten van het traject voor ouderschapsbemiddeling pro forma worden aanhouden.
Kinderalimentatie
De moeder heeft zelfstandig verzocht om een door de vader aan haar te betalen kinderalimentatie vast te stellen. Op de zitting heeft de vader aangegeven dat hij verweer wenst te voeren tegen dit verzoek. Gelet daarop wordt aan de vader, overeenkomstig het bepaalde in het procesreglement alimentatie, een verweertermijn van vier weken na de datum van deze beschikking verleend. Het verzoek ten aanzien van de kinderalimentatie zal, samen met de verzoeken ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling, worden aangehouden tot na te noemen pro forma datum.
Het gegeven dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] voorlopig bij de vader wordt bepaald, betekent dat de vader kinderbijslag en kindgebonden budget zal ontvangen en dat hij de verblijfsoverstijgende kosten van [minderjarige] (waaronder de kosten van het kinderdagverblijf) moet voldoen. Aangezien de verblijfsoverstijgende kosten gelet op de leeftijd van [minderjarige] laag zullen zijn en [minderjarige] de helft van de tijd bij de moeder verblijft, acht de rechtbank het redelijk om te bepalen dat de vader het door hem te ontvangen kindgebonden voorlopig moet delen met de moeder. De rechtbank gaat ervan uit dat de moeder zich zo snel mogelijk zal uitschrijven van het adres van de vader, zodat de vader in aanmerking komt voor een hoger kindgebonden budget.

Beslissing

De rechtbank:
stelt vast dat partijen, te weten:
[de vader] (de vader),
wonende te [adres] , [postcode] [plaats] ,
en
[de moeder] (de moeder),
wonende te [adres] , [postcode] [plaats] (de moeder verblijft feitelijk op een ander adres);
bij (aangehecht) proces-verbaal van doorverwijzing zijn verwezen naar(De Rotterdamse omgangsbegeleiding voorziet blijkens haar folder in omgangsbegeleiding voor de duur van in beginsel maximaal zes maanden, overeenkomend met acht à negen contacten.) Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan het traject Ouderschapsbemiddeling, en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van (de kennisgeving van) deze beschikking te zenden naar:
- Kenniscentrum Kind en Scheiding, Albertus de Oudelaan 1, 2273 CW Voorburg;
- de Raad voor de Kinderbescherming;
bepaalt dat partijen de rechtbank vóór na te melden pro formadatum informeren omtrent het verloop van voornoemd traject;
bepaalt dat de uitvoerende hulpverleningsinstantie de rechtbank (tussentijds) rapporteert omtrent het verloop van voornoemd traject, met kopie aan beide ouders en daarvan, indien het traject niet positief is afgerond, gelijktijdig een afschrift aan de Raad voor de Kinderbescherming stuurt;
bepaalt dat de griffier binnen één week na ontvangst van de rapportage van een niet positief afgerond traject een afschrift van de processtukken aan de Raad voor de Kinderbescherming toestuurt;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming bij een niet positief verlopen traject te bezien of raadsonderzoek noodzakelijk is met inachtneming van hetgeen de rechtbank daarover in de overwegingen heeft opgenomen, de rechtbank daarover binnen twee weken te informeren en, indien dat onderzoek noodzakelijk geacht wordt, dit onderzoek te verrichten met het hiervoor omschreven doel en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen;
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2023 te [geboorteplaats] ,
voorlopigde hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vader;
bepaalt dat [minderjarige] bij de vader zal verblijven in de vier weken na de zitting:
  • in week 1: op woensdag 23 juli 2025 van 16.00 uur tot 21.00 uur en op zaterdag 26 juli 2025 en zondag 27 juli 2025 van 10.00 uur tot 18.00 uur;
  • in week 2: van woensdag 30 juli 2025 16.00 uur tot donderdag 31 juli 2025 het moment waarop [minderjarige] ’s ochtends wakker wordt en van zaterdag 2 augustus 2025 10.00 uur tot zondag 3 augustus 2025 18.00 uur;
  • in week 3: op woensdag 6 augustus 2025 van 16.00 uur tot 21.00 uur en van vrijdag
  • in week 4: van woensdag 13 augustus 2025 16.00 uur tot donderdag 14 augustus 2025 het moment waarop [minderjarige] ’s ochtends wakker wordt en van vrijdag 15 augustus 2025 16.00 uur tot zondag 17 augustus 2025 18.00 uur;
bepaalt dat vervolgens de volgende
voorlopigezorgregeling voor [minderjarige] zal gelden:
  • de ene week: van maandag uit het kinderdagverblijf tot woensdag naar het kinderdagverblijf (of 16.00 uur) bij de moeder, van woensdag uit het kinderdagverblijf (of 16.00 uur) tot vrijdag naar het kinderdagverblijf bij de vader en van vrijdag uit het kinderdagverblijf tot maandag naar het kinderdagverblijf bij de moeder;
  • de andere week: van maandag uit het kinderdagverblijf tot woensdag naar het kinderdagverblijf (of vóór het werk van de vader) bij de vader, van woensdag uit het kinderdagverblijf (of vóór het werk van de vader) tot vrijdag naar het kinderdagverblijf bij de moeder en van vrijdag uit het kinderdagverblijf tot maandag naar het kinderdagverblijf bij de vader;
bepaalt dat de vader
uiterlijk op 20 augustus 2025een verweerschrift mag indienen tegen het zelfstandige verzoek van de moeder tot vaststelling van een door de vader aan haar te betalen kinderalimentatie;
bepaalt dat de vader
voorlopighet door hem te ontvangen kindgebonden budget moet delen met de moeder;
houdt iedere verdere beslissing
ten aanzien van de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling, de kinderalimentatie en de proceskostenaan tot
1 februari 2026 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Witteman, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.P.E. van de Fliert-Verburg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juli 2025.