ECLI:NL:RBDHA:2025:162
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning en spoedeisend belang
Op 7 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een vreemdeling wiens verblijfsvergunning voor studie was ingetrokken. De minister van Asiel en Migratie had op 14 februari 2024 de verblijfsvergunning van de verzoeker ingetrokken en het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard op 5 december 2024. De verzoeker heeft op 30 december 2024 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de beroepsprocedure in Nederland kon afwachten. De voorzieningenrechter heeft besloten het verzoek zonder zitting te behandelen.
De voorzieningenrechter heeft beoordeeld of er sprake was van onverwijlde spoed en of het beroep een redelijke kans van slagen had. De verzoeker stelde dat hij een spoedeisend belang had bij rechtmatig verblijf, omdat zijn zorgverzekering zou worden stopgezet en hij medicatie nodig had voor zijn psychische gesteldheid. De minister verzet zich tegen het verzoek en stelt dat de verzoeker niet heeft onderbouwd dat het beroep kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen onverwijlde spoed is en dat de verzoeker geen omstandigheden heeft aangedragen die wijzen op een redelijke kans van slagen van het beroep.
Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat de gevolgen van de intrekking van de verblijfsvergunning inherent zijn aan de situatie van de verzoeker. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier mr. M.C. Drenten-Boon, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.