ECLI:NL:RBDHA:2025:16204
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake intrekking verblijfsrecht EU-onderdaan
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een EU-onderdaan, was het niet eens met de intrekking van zijn verblijfsrecht door de Minister van Asiel en Migratie. De minister had op 31 mei 2024 vastgesteld dat verzoeker geen rechtmatig verblijf in Nederland had en dit besluit was bevestigd bij een beslissing op bezwaar op 7 oktober 2024. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 mei 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van verzoeker als de gemachtigde van de minister aanwezig waren. In de beoordeling heeft de voorzieningenrechter de belangen van verzoeker en de minister tegen elkaar afgewogen. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er inmiddels een uitspraak was gedaan op het beroep in een andere zaak (NL24.339126), waardoor de voorlopige voorziening niet meer nodig was.
De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, in aanwezigheid van griffier mr. P. Bruins, en is openbaar gemaakt op 27 augustus 2025. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.