ECLI:NL:RBDHA:2025:16248

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2025
Publicatiedatum
1 september 2025
Zaaknummer
09/165906-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling bedreiging met gaspistool

Op 1 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en bedreiging met een gaspistool. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, omdat het feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdachte had op 18 mei 2024 in 's-Gravenhage een ander met een vuurwapen beschoten, maar de rechtbank oordeelde dat de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet was voltooid. Wel werd de verdachte veroordeeld voor de bedreiging met het gaspistool, dat hij had gebruikt om de aangever te intimideren. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 90 dagen, waarvan 76 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een contactverbod met de aangever. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank benadrukte de ernst van het gebruik van wapens in de openbare ruimte en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/165906-24
Datum uitspraak: 1 september 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte]
geboren op [geboortedatum 1] 2001 te [geboorteplaats] , Bulgarije,
op dit moment zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Adres: [adres] te [plaats] (Duitsland)

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 18 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Bakker en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. S. Lodder naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1
primair
hij op of omstreeks 18 mei 2024 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, die [aangever] op korte afstand meerdere malen met een vuurwapen heeft beschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 18 mei 2024 te ’s-Gravenhage [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door genoemde [aangever] een wapen (gaspistool) te tonen en/of meerdere malen althans eenmaal met dit wapen knalpatronen (in de richting van genoemde [aangever] ) af te schieten;
2
hij op of omstreeks 18 mei 2024 te 's-Gravenhage een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool, van het merk Carl Walther GmbH Sportwaffen, type P22, kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 3 stuks knalmunitie, van het merk UMA, kaliber 9mm, voorhanden heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Feit 1 primair: vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde feit met de officier en de verdediging van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank zal de verdachte van dit feit vrijspreken.
3.2.
Feit 2: opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het onder 2 ten laste gelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman voor dit feit geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024156984, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 146).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 18 augustus 2025;
2. Het proces-verbaal van bevindingen (doorzoeking BMW DU-EM440) opgemaakt op 19 mei 2024 (p. 62-63);
3. Het proces-verbaal van bevindingen (onderzoek aangetroffen wapen), opgemaakt op 19 mei 2024 (p. 64-70).
3.3.
Feit 1 subsidiair: het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit.
3.4.
Feit 1 subsidiair: het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen de bewezenverklaring van feit 1 subsidiair.
3.5.
Feit 1 subsidiair: gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024156984, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 146).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op ter terechtzitting van 18 augustus 2025. De rechtbank heeft op bewegende beelden het volgende waargenomen:
Voor een gebouw staat een groepje mensen op de stoep. Een auto met een Duits kenteken rijdt een rondje over de rotonde, de stoep op en komt tot stilstand op enige afstand van het groepje mensen. De bijrijder en de bestuurder stappen uit. Een kale man loopt vanaf het groepje mensen op de stoep in de richting van de auto, hij en de bestuurder verdwijnen vervolgens uit beeld. Iets later komt de kale man weer in beeld. Hij loopt terug in de richting van het groepje, keert zich nog even om naar de auto, en loopt vervolgens door tot dat hij zich tussen de mensen in het groepje bevindt. Een jongetje heeft aldaar even contact met de kale man en direct daarop rent de man heel hard naar de auto toe. De auto rijdt achteruit, maakt een bocht achteruit, maar te zien is dat hij de rotonde niet op kan want er komen auto’s aan. De kale man bereikt dan de auto, hij schopt en slaat tegen de auto en trekt aan het portier. Een voorwerp valt van de auto af. Dan gaat de rechter voorruit van de auto omlaag. Een eerste knal is hoorbaar, dan een tweede knal. De kale man staat op enkele meters afstand aan de rechter voorzijde van de auto. Hij bukt zich en gooit een voorwerp in de richting van de auto. De rechter voorruit van de auto gaat omhoog. De auto staat even stil en trekt dan op, vooruitrijdend. Het raampje van de auto gaat omlaag en te horen zijn drie knallen, kort na elkaar. Daarna rijdt de auto weg, het beeld uit.
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 18 augustus 2025 voor zover inhoudende:
De auto op de video is mijn auto. Ik ben degene die op de bestuurdersplaats zit. Toen [aangever] op mijn auto begon te slaan, heb ik het wapen gepakt dat op de achterbank lag. Ik heb geschoten. Ik wilde [aangever] afschrikken.
3. het proces-verbaal van aangifte door [aangever] , opgemaakt op 19 mei 2025, voor zover inhoudende (p. 12-16):
Vervolgens zag ik dat hij met zijn rechterhand een vuurwapen vasthield en deze op mij richtte. Ik hoorde harde knallen snel achter elkaar afgaan. Terwijl ik de knallen hoorde zag ik dat de man aan het schieten was met het pistool en deze nog steeds op mij gericht had. Zijn achternaam is [de verdachte] .
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 18 mei 2024 te ’s-Gravenhage [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door genoemde [aangever] een wapen (gaspistool) te tonen en meerdere malen met dit wapen knalpatronen af te schieten;
2
hij op 18 mei 2024 te 's-Gravenhage een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool, van het merk Carl Walther GmbH Sportwaffen, type P22, kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 3 stuks knalmunitie, van het merk UMA, kaliber 9mm, voorhanden heeft gehad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

4.1.
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), met als gevolg dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft daartoe gesteld dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de auto én mogelijk vervolgens de persoon van de verdachte, waarbij de verdachte de vrees had dat de aangever de auto zou openbreken en vervolgens ook hem, de verdachte, zou aanvallen. Vanuit die vrees heeft hij de vijf waarschuwingsschoten gelost.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte in een auto zat, terwijl de aangever, die de auto belaagde, een ongewapende voetganger was. Dan een pistool trekken is niet proportioneel. Daarbij had de verdachte, voordat hij de laatste drie schoten loste, de mogelijkheid om zich te onttrekken door weg te rijden.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Aan de verdachte kan worden toegegeven dat er, op het moment dat hij de eerste twee schoten loste, sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding in de vorm van een aanval door de aangever op de auto van de verdachte. Het verdedigingsmiddel en de wijze waarop de verdachte dat heeft aangewend – het tonen van het gaswapen en het lossen van die eerste twee schoten – waren naar het oordeel van de rechtbank in verhouding met die wederrechtelijke aanranding. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het ging om het gebruik van een gaspistool dat, onder de omstandigheden van dit geval, geen kans op letsel met zich brengt en dat de verdachte daarmee bekend was.
Het voorgaande neemt niet weg dat de verdachte daarna nog driemaal heeft geschoten op een moment dat de wederrechtelijke aanranding door de aangever al was geëindigd. De aangever had zich ten tijde van die drie schoten al omgedraaid en liep op dat moment van de auto weg. De verdachte had bovendien de weg vrij om weg te rijden en zich dus te onttrekken. De rechtbank wijst daarom het beroep op noodweer voor deze drie schoten af.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, Sr. De raadsman heeft daartoe gesteld dat de verdachte door de bewezenverklaarde gedragingen weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden omdat op het moment van de drie laatste schoten de wederrechtelijke aanranding al was geëindigd, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging, die nog voortduurde.
De rechtbank volgt de verdediging niet in dit pleidooi. De rechtbank heeft tijdens de terechtzitting op de bewegende beelden waargenomen dat (nadat de eerste twee schoten waren gelost, het raampje aan de bijrijderskant was gesloten en de (achteruitrijdende) auto tot stilstand was gekomen) de auto weer vooruit gaat rijden en dan vervolgens niet wegrijdt, terwijl daarvoor op dat moment wel ruimte was. De verdachte brengt de auto juist opnieuw tot stilstand, het raampje aan de bijrijderskant wordt opnieuw geopend en op dat moment worden de drie schoten gelost. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze gedragingen van de verdachte dermate doelgericht en gestructureerd, dat mede gelet op zijn eigen verklaring dat hij de aangever wilde afschrikken, niet aannemelijk is geworden dat toen (nog) sprake was van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de eerdere wederrechtelijke aanranding. Het beroep op noodweerexces wordt verworpen.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met aftrek van de 14 dagen die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 76 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde een contactverbod met aangever [aangever] .
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 14 dagen, dus gelijk aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten, zal worden opgelegd. Daarnaast kan nog een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. De verdediging verzet zich verder niet tegen een contactverbod met de aangever.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van een verboden gaspistool met knalmunitie. Hij heeft bovendien dat gaspistool gebruikt om iemand mee te bedreigen en heeft daarbij een aantal schoten gelost op klaarlichte dag op een locatie waar een groot aantal volwassenen en kinderen samenkwam om een feestelijke bijeenkomst te hebben.
Daarmee heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan het ongecontroleerd bezit van wapens. Het ongecontroleerd bezit en gebruik van wapens in de openbare ruimte is een groot maatschappelijk probleem dat gevoelens van onveiligheid in de samenleving veroorzaakt. Dat geldt evenzeer wanneer het een gaspistool betreft, zoals in dit geval, omdat het verschil met een wapen waarmee scherpe munitie kan worden verschoten amper te zien is.
De rechtbank neemt het de verdachte verder kwalijk dat hij, nadat hij de feiten had gepleegd, heeft getracht het land te ontvluchten en dat hij, toen hij door de politie staande werd gehouden en werd verhoord, gelogen heeft over zijn handelen.
De rechtbank neemt in strafverminderende zin in ogenschouw dat de aangever een grote rol had in het ontstaan van het conflict waarin de verdachte uiteindelijk zijn gaswapen heeft getrokken en heeft geschoten.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het blanco strafblad van de verdachte.
Straf
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De rechtbank zal een deel van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. De rechtbank zal verder als bijzondere voorwaarde een contactverbod met aangever [aangever] opleggen.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[aangever] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een bedrag van € 5.819,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in zijn vordering.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft eveneens bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. De vordering is onvoldoende onderbouwd en houdt geen rekening met de eigen schuld van de benadeelde partij ten aanzien van het ontstaan van de schade. Om die mate van eigen schuld in deze procedure vast te stellen, zou een onevenredige belasting van het strafproces behelzen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en het bestaan van immateriële schade bij de aangever is namens de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, subsidiair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
90 DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, groot
14 DAGEN, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
76 DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [aangever] , geboortedatum [geboortedatum 2] 1984, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Rootring, voorzitter,
mr. M.R. Aaron, rechter,
mr. A.J. Nederhoed, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. Stevers, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 september 2025.