ECLI:NL:RBDHA:2025:16305

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
C/09/668682 / FA RK 24-4621
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, zorgregeling, hoofdverblijfplaats, kinderalimentatie, partneralimentatie, voortgezet gebruik echtelijke woning, gebruiksvergoeding, verdeling gemeenschap van goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2025 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die op 28 juni 2024 een verzoek tot echtscheiding hebben ingediend. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en nevenvoorzieningen getroffen met betrekking tot de zorgregeling voor de minderjarige kinderen, de hoofdverblijfplaats, kinderalimentatie en partneralimentatie. De vrouw heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar vast te stellen, terwijl de man verzocht om omgangsregelingen en een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen bij de vrouw zullen verblijven, gezien hun huidige situatie en de zorgen over het alcoholgebruik van de man. De rechtbank heeft een zorgregeling vastgesteld die geleidelijk aan zal worden opgebouwd, met begeleiding van een professionele instantie. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld op € 452,50 per kind per maand en de partneralimentatie op € 695,- per maand. Daarnaast is bepaald dat de vrouw het voortgezet gebruik van de echtelijke woning mag behouden en dat zij een gebruiksvergoeding aan de man moet betalen. De verdeling van de gemeenschap van goederen is vastgesteld, waarbij de man en vrouw ieder de helft van de schulden bij de belastingdienst voor hun rekening nemen. De proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 24-4621 (scheiding) en FA RK 24-8185 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/668682 (scheiding) en C/09/675695 (verdeling)
Datum beschikking: 18 juli 2025

Scheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 28 juni 2024 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J.B. Peters te Zoetermeer.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. W.N. Sardjoe te ’s-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het F9-formulier van 5 juli 2025 van de zijde van de vrouw, met bijlagen;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift;
- het F9-formulier van 24 juli 2024 van de zijde van de vrouw;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- het F9-formulier van 13 juni 2025 van de zijde van de vrouw, met gewijzigde verzoeken en bijlagen;
- het F9-formulier van 20 juni 2025 van de zijde van de man, met bijlagen;
- het F9-formulier van 25 juni 2025 van de zijde van de vrouw, tevens houdende wijziging verzoeken, met bijlagen.
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben in raadkamer hun mening kenbaar gemaakt.
Op 25 juni 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: beide partijen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (de Raad) is verschenen [naam] .

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [datum] 2021 te [plaats] .
- Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
- -
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2015 te [geboorteplaats] ,
- -
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2016 te [geboorteplaats] .
- De kinderen verblijven op dit moment bij de vrouw.
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
- Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.
- Deze rechtbank heeft op 5 juni 2024 voorlopige voorzieningen getroffen, inhoudende:
- toedeling van het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan de vrouw;
- toevertrouwing van de kinderen aan de vrouw;
- het bevel tot afgifte van de Toyota Yaris en bijbehorende sleutels door de man aan de vrouw;
- een voorlopige zorgregeling, waarbij de kinderen in de ene week van vrijdag uit school tot en met zondag 19.00 uur en in de andere week op de zaterdag of zondag van 12.00 uur tot en met 19.00 uur bij de man verblijven, alsmede de helft van de algemene feestdagen en schoolvakanties alsook op bijzondere gelegenheden zoals de verjaardagen van de man en de kinderen, waarbij de man zorgt voor het halen en brengen;
- dat de man één keer per week videobelt met de kinderen;
- een voorlopige kinderalimentatie van € 449,- per kind per maand, door de man aan de vrouw te betalen met ingang van 4 april 2024;
- een voorlopige partneralimentatie van € 161,- per maand, door de man aan de vrouw te betalen met ingang van 4 april 2024.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw zoals dat na wijziging luidt, strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw;
- de man het recht op omgang met de kinderen te ontzeggen voor de maximum periode van één jaar en daarbij te bepalen dat een zorgregeling eerst aan de orde kan zijn als de man aantoonbaar met behulp van professionele deskundigen en met succes een behandeling voor zijn alcoholproblematiek heeft gevolgd en afgerond en dat uit urinecontroles blijkt dat de man geen alcohol meet gebruikt althans ten aanzien van de zorgregeling zodanige beslissingen te nemen als de rechtbank in goede justitie meent te behoren;
- vaststelling van kinderalimentatie van € 453,- per maand per kind, bij vooruitbetaling te voldoen;
- vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van
€ 1.000,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de vrouw, waaronder (naar de rechtbank begrijpt);
* te bepalen dat aan de vrouw toekomt de helft van de waarden van de beleggingen bij (naar de rechtbank begrijpt) etrade en Saxobank, per datum indienen verzoekschrift tot echtscheiding en de man te verplichten die waarden te voorzien van justificatoire bescheiden waaruit die waarden blijken aan de vrouw te doen toekomen en de helft van die waarden per genoemde datum aan haar te betalen of te doen uitkeren binnen 14 dagen na het wijzen van de beschikking;
- voortgezet gebruik van de echtelijke woning met inboedel;
- de man op te dragen om in het geding te brengen tijdig voorafgaand aan de zitting al die informatie betreffende de beleggingen;
- de man op te dragen om tijdig voorafgaand aan de zitting in het geding te brengen de bruto/netto-berekeningen alsook de correspondentie daarover tussen werkgever en werknemer;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de man zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man,
primairmet een zorgregeling in onderling overleg overeen te komen met de vrouw;
-
primairvaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen, in die zin dat de kinderen om de week van vrijdag uit school tot zondag 17.00 uur en in het andere weekend van zondag 10.00 uur tot 17.00 uur bij de man verblijven, waarbij de man de kinderen haalt en brengt, alsmede gedurende de helft van de feestdagen, de vakanties, Vaderdag en de helft van de verjaardagen van de kinderen;
-
subsidiairvaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen, in die zin dat de kinderen om de week van vrijdag uit school tot en met maandag naar school bij de man verblijven, alsmede een doordeweekse overnachting uit school naar school en gedurende de helft van de algemene feestdagen, de helft van de gebruikelijke schoolvakanties en op bijzondere gelegenheden zoals de verjaardagen van de kinderen en de man;
- te bepalen dat de man op dinsdag en donderdag na etenstijd met de kinderen kan (video)bellen en te bepalen dat de vrouw de telefoons van de kinderen deblokkeert;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de man;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Ontvankelijkheid
Bij het indienen van een verzoek tot echtscheiding is het wettelijk verplicht om een ouderschapsplan over te leggen. De ouders hebben dat niet gedaan.
De rechtbank stelt vast dat het de ouders niet is gelukt om op alle punten ten aanzien van de kinderen tot overeenstemming te komen. Daarom beoordeelt de rechtbank het verzoek tot echtscheiding.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft dit niet betwist, zodat het verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond kan worden toegewezen.
Zorgregeling
Wettelijk kader
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen daaromtrent op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Nu tijdens de mondelinge behandeling een schikking op de voet van het vijfde lid van dat wetsartikel tussen de ouders onmogelijk is gebleken, zal de rechtbank een beslissing nemen die haar in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan de rechtbank in een voorkomend geval een regeling vaststellen over de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer een beslissing bevatten ten aanzien van de hoofdverblijfplaats.
Inhoudelijke beoordeling
Uit de overgelegde stukken en wat op de zitting is besproken, is gebleken dat de ouders in onderling overleg een zorgregeling waren overeengekomen. Na een incident in februari 2025, waarbij de man met de kinderen in een hotel verbleef en de politie betrokken is geraakt, is geen uitvoering meer gegeven aan deze zorgregeling. Sindsdien heeft de man de kinderen ook niet meer gezien.
Op de zitting is naar voren gekomen dat de vrouw op zichzelf niet tegen omgang tussen de man en de kinderen is, maar dat zij alleen ruimte hiervoor ziet indien aan een aantal voorwaarden is voldaan. De kinderen hebben in het kindgesprek met de rechter soortgelijks aangegeven, zij willen dat omgang met de man door iemand wordt begeleid, die er ook op toeziet dat hij geen alcohol gebruikt.
De rechtbank stelt voorop dat zij het belangrijk acht dat er wordt gewerkt aan het herstellen van het contact tussen de kinderen en de man, omdat zij dit in hun belang acht. Het herstellen van dit contact dient echter ook op een gedegen wijze te gebeuren. Er is bij de kinderen namelijk enige ruimte voor contact, maar die ruimte is vooralsnog niet groot. Zij hebben aangegeven eigenlijk geen positieve herinneringen aan hem te hebben, en overigens ook niet aan grootouders vaderszijde, en zij maken zich grote zorgen over het alcoholgebruik van de man. Daar komt bij dat de kinderen de man niet meer hebben gezien na het incident van afgelopen februari. Vaststaat dat dit een vervelende gebeurtenis is geweest, ongeacht wat er precies is gebeurd en dit kan de herinneringen van de kinderen aan de man kleuren. Het is dus belangrijk dat een herstel van contact (met de vader, maar overigens ook met grootouders vaderszijde) door de kinderen als positief wordt ervaren. De vrouw is daarin een belangrijke factor, nu zij de kinderen hierin zal moeten stimuleren. Het vertrouwen van de vrouw in de man is op dit moment echter zeer laag, wat direct of indirect en bewust of onbewust, van invloed kan zijn op hoe de kinderen over de man denken. Haar draagvlak zal daarom ook moeten worden vergroot.
Alles overwegende, ziet de rechtbank hier aanleiding om een opbouwregeling vast te stellen. Ter zitting is gebleken dat het Sociaal Team (SKT) reeds bekend is bij partijen en ook betrokken is. De rechtbank ziet hierin aanleiding om partijen de opdracht te geven zich te wenden tot hun contactpersoon bij het SKT met het verzoek om hen hulp te bieden bij het als volgt vormgeven van contact(herstel):
In week 31 en in week 33 zal er gedurende twee uur in de middag contact zijn tussen de man en de kinderen, onder begeleiding van iemand van het SKT dan wel een door het SKT aan te wijzen professionele instantie, op een door het SKT dan wel de andere instantie te bepalen locatie en zonder de aanwezigheid van opa en oma. De man heeft op de zitting aangegeven bereid te zijn urinecontroles over te leggen, zodat de rechtbank zal bepalen dat de man voorafgaand aan deze twee contactmomenten urinecontroles dient te overleggen.
In week 35 en in week 37 wordt de regeling uitgebreid, in die zin dat er vier uur contact zal zijn. De man hoeft geen urinecontroles meer te overleggen, maar de contactmomenten dienen nog steeds begeleid te worden door het SKT dan wel een door hen aan te wijzen instantie.
In week 39 en 41 zullen de contactmomenten niet meer in aanwezigheid van het SKT dan wel een andere instantie plaatsvinden, maar in aanwezigheid van opa en oma. De rechtbank acht het belangrijk dat ook opa en oma worden meegenomen in de opbouwregeling nu de kinderen hebben aangegeven geen leuke herinneringen te hebben aan opa en oma. Bovendien kunnen zij ook toezien op het contact tussen de man en de kinderen. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat deze contactmomenten bij de vader of opa en oma thuis plaatsvinden, maar op een neutrale locatie.
In week 43 en 45 zal het contact verder worden uitgebreid in die zin dat de kinderen een hele dag bij de man verblijven in het weekend, in aanwezigheid van opa en oma en in onderling overleg te bepalen welke dag.
Vanaf week 47 zijn de kinderen om de week één weekenddag bij de man, zonder de aanwezigheid van opa en oma. Wel dient de man voorafgaand aan en na afloop van de eerste twee contactmomenten urinecontroles te overleggen. Aangezien het hierbij gaat om contact in het weekend, acht de rechtbank een zelftest voldoende en hoeft de man niet via de huisarts een urinetest te doen. Vanaf het contactmoment in week 51 zijn de urinecontroles niet meer nodig.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een verdere opbouw van de zorgregeling vast te stellen. Van de ouders wordt verwacht dat zij in overleg gaan met elkaar, al dan niet met behulp van een traject ouderschapsbemiddeling, en samen een ouderschapsplan opstellen. In dat kader kunnen de ouders ook afspraken maken over de verdere opbouw van de zorgregeling. Het doel is dat wordt toegewerkt naar een regeling met in eerste instantie een overnachting van zaterdag op zondag bij de vader, met uiteindelijk een weekendregeling zoals door de vader is verzocht als einddoel. Op de zitting is met de ouders gesproken over hun deelname aan een traject zoals ouderschapsbemiddeling. Gebleken is dat beide ouders hiervoor openstaan als er (voorafgaand aan het traject) aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. De door de man gewenste duidelijkheid omtrent de zorgregeling is gegeven met deze beschikking. De door de vrouw gewenste rol van de man als volwaardig gesprekspartner kan pas eerst worden bereikt door (weer) een gesprek aan te gaan, wat onderdeel is van het traject ouderschapsbemiddeling. De rechtbank acht het aldus aangewezen dat de ouders zich zullen wenden tot hun contactpersoon bij het SKT om hen aan te melden bij een hulpverleningstraject. Gedurende dat traject kunnen de ouders ook nadere afspraken maken over de verdeling van de vakanties en feestdagen.
De man verzoekt naast de (fysieke) contactregeling, ook een videobelregeling vast te leggen. De rechtbank ziet bij de huidige stand van zaken en de hiervoor bepaalde opbouw van de fysieke contactregeling geen aanleiding om ook een videobelregeling te bepalen. De rechtbank vindt het belangrijk dat er op een leuke wijze weer contact komt tussen de man en de kinderen en gaat ervan uit dat het contact op een positieve manier wordt hersteld als de fysieke contactmomenten op een prettige manier verlopen. Dit verzoek van de man zal daarom worden afgewezen.
Voor de vader heeft bedoeld te verzoeken een voorlopige zorgregeling vast te stellen (hoewel dit niet in het petitum is geformuleerd), overweegt de rechtbank dat zij reeds niet toekomt aan de beoordeling van dit verzoek gelet op de hiervoor vastgestelde zorgregeling.
Hoofdverblijfplaats
Wettelijk kader
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen daaromtrent op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Nu tijdens de mondelinge behandeling een schikking op de voet van het vijfde lid van dat wetsartikel tussen de ouders onmogelijk is gebleken, zal de rechtbank een beslissing nemen die haar in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan de rechtbank in een voorkomend geval een regeling vaststellen over de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan de vaststelling van de hoofdverblijfplaats omvatten.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank zal bepalen dat de kinderen de hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben. Dit komt ook overeen met de feitelijke situatie, waarin de kinderen op dit moment alleen bij de vrouw verblijven. De rechtbank acht het bovendien in het belang van de kinderen dat hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw is, gelet op wat zij hebben aangegeven in het gesprek met de kinderrechter over het contact met de man. Ook na ingang van de hiervoor bepaalde zorgregeling zijn de kinderen het merendeel van de tijd bij de vrouw.
Kinderalimentatie
Behoefte
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de kinderen € 580,- per kind per maand bedraagt in 2025. De rechtbank zal in haar berekening uitgaan van dit bedrag.
Draagkracht vrouw
Partijen verschillen van mening over het inkomen van de vrouw. De vrouw stelt zich op het standpunt dat rekening dient te worden gehouden met een inkomen van 22.800,- bruto per jaar. Zij sluit hierbij aan bij haar bruto inkomen van € 440,- per maand. De man is van mening dat de vrouw haar verdiencapaciteit niet volledig benut door slechts parttime te werken en stelt dat rekening moet worden gehouden met een jaarinkomen van € 32.000,- bruto bij een dienstverband van 32 of 34 uur per uur.
De rechtbank ziet geen aanleiding om rekening te houden met een verdiencapaciteit aan de zijde van de vrouw. Uit de overgelegde stukken en wat op de zitting is besproken, is gebleken dat de vrouw in het verleden niet werkte. Inmiddels heeft zij een baan gevonden en werkt zij 20 uur per week. Daarnaast draagt ze de zorg voor de kinderen van partijen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de vrouw haar verdiencapaciteit op dit moment volledig benut. De rechtbank zal daarom de door de vrouw overgelegde berekening volgen en uitgaan van een netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 2.551,- per maand en een draagkracht van € 333,- per maand.
Draagkracht man
Tussen partijen is niet in geschil dat het NBI van de man € 5.202,- per maand bedraag en dat hij beschikt over een draagkracht van € 1.632,- per maand. De rechtbank zal rekening houden met dit bedrag.
Gezamenlijke draagkracht
De draagkracht van partijen bedraagt gezamenlijk € 1.965,- per maand (€ 333,- + € 1.632,-). Dit is voldoende om in de behoefte van de kinderen te voorzien. De rechtbank zal daarom een draagkrachtvergelijking maken waarbij de behoefte naar rato van ieders draagkracht zal worden verdeeld. Hiervoor gebruikt de rechtbank de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Het eigen aandeel van de man bedraagt: 1.632 / 1965 x 1160 = € 963,-
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 333 / 1965 x 1160 = € 197,-
samen € 1.160,-
Van de totale behoefte van de kinderen komt een gedeelte van € 963,- per maand, wat neerkomt op € 481,50 per maand per kind voor rekening van de man. Een gedeelte van
€ 197,- per maand, wat neerkomt op € 98,50 per maand per kind komt voor rekening van de vrouw.
Tussen partijen is het te hanteren zorgkortingspercentage in geschil. Rekening houdend met de hiervoor vastgestelde zorgregeling acht de rechtbank een zorgkorting van 5% redelijk. De zorgkorting bedraagt dan € 58,- per maand ((5% van € 1.160,-).
De zorgkorting strekt in mindering op het hiervoor berekende aandeel van de man. De door de man te betalen bijdrage bedraagt dan € 905,- per maand (€ 963,- (
aandeel man) -/- € 58,- (
bedrag aan zorgkorting)).
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding in de daartoe bestemde registers € 905,- per maand aan de vrouw zal voldoen, te weten € 452,50 per kind per maand.
Partneralimentatie
Behoefte
De vrouw stelt haar huwelijksgerelateerde behoefte op een bedrag van € 2.281,-. Zij gaat hierbij uit van de hofnorm. De man betwist dit bedrag niet, zodat de rechtbank hiermee zal rekenen.
Aanvullende behoefte
Evenals in het kader van de kinderalimentatie, staat ook in het kader van de partneralimentatie het inkomen van de vrouw ter discussie. Zoals hiervoor reeds overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw reeds haar volledige verdiencapaciteit benut. De rechtbank houdt daarom rekening met een inkomen van € 440,- bruto per week aan de zijde van de vrouw. De rechtbank houdt volgt ook hierin de berekening van de vrouw, waaruit een aanvullende behoefte van € 455,- netto per maand blijkt. Bruto bedraagt de aanvullende behoefte € 708,- per maand.
Draagkracht man
Op de zitting is namens de man aangegeven dat, naar de rechtbank begrijpt, voor zover de rechtbank toekomt aan een berekening van de partneralimentatie, hij zich kan vinden in de meest recente berekening van de vrouw. Hieruit blijkt dat de man een draagkracht heeft van € 695,- bruto per maand. De rechtbank neemt de berekening van de vrouw daarom ook op dit punt over.
Limitering
Als de rechtbank toekomt aan de vaststelling van een partneralimentatie, verzoekt de man deze bijdrage te limiteren.
De rechtbank overweegt dat het matigen dan wel limiteren van partneralimentatie een ingrijpende beslissing is. Vanwege de ingrijpende gevolgen van limitering worden hoge eisen gesteld aan de door de alimentatieplichtige te stellen, en zo nodig te bewijzen, bijzondere omstandigheden die limitering zouden rechtvaardigen. In dat wat de man heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om in het onderhavige geval af te wijken van het wettelijk uitgangspunt, dat de onderhoudsverplichting van rechtswege eindigt na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de helft van de duur van het huwelijk, met een maximum van vijf jaren, maar niet eerder dan op het tijdstip waarop de uit het huwelijk van de echtgenoten geboren kinderen de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt (artikel 1:157 BW).
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding in de daartoe bestemde registers een partneralimentatie van € 695,- per maand aan de vrouw dient te betalen.
Niet uitvoerbaar bij voorraad
Volgens artikel 288 van het Burgerlijk Wetboek van Rechtsvordering (Rv) kan de rechter de eindbeschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren, maar volgens artikel 233 lid 1 Rv is dat niet mogelijk als uit de wet anders voortvloeit. Uit de wet vloeit op grond van artikel 826 lid 1 onder c Rv voort dat de eerder door deze rechtbank gewezen voorlopige voorziening inzake partneralimentatie op dit moment nog behoort te gelden. Daarmee verdraagt zich niet dat de beslissing op de nevenvoorziening partneralimentatie uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Daarom zal de rechtbank het verzoek om uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de nevenvoorziening partneralimentatie afwijzen.
Voortgezet gebruik echtelijke woning en gebruiksvergoeding
De vrouw verzoekt te bepalen dat het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan haar wordt toegedeeld. Zij kan op dit moment nergens anders terecht en heeft daarom belang bij voortzetting van het gebruik van de woning.
De man is van mening dat de vrouw te weinig actie onderneemt om alternatieve woonruimte te vinden. Hij vindt dat zij uiterlijk op 1 september 2025 de woning dient te verlaten. Daarnaast verzoekt hij te bepalen dat de vrouw een gebruiksvergoeding dient te betalen nu hij niet zelf in de woning kan verblijven.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de woning van de man is. Dit maakt echter niet dat de vrouw voorlopig geen gebruik mag maken van de woning. Temeer niet nu het ook in het belang van de kinderen is van de kinderen dat zij, samen met de vrouw, nog even in de echtelijke woning kunnen blijven en dat de vrouw nader de tijd heeft om alternatieve woonruimte te zoeken voor hen alle drie. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom toewijzen.
De man heeft verzocht een gebruiksvergoeding te koppelen aan het gebruik van de echtelijke woning. De vrouw voert hiertegen verweer, in het bijzonder tegen het bedrag. Tijdens het huwelijk moeten partijen elkaar op grond van artikel 1:81 BW het nodige verschaffen. Tot die tijd is er geen ruimte voor een gebruiksvergoeding. Pas na ontbinding van het huwelijk (dit is na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand) is een gebruiksvergoeding mogelijk. De rechtbank acht het in deze situatie redelijk dat de vrouw na ontbinding van het huwelijk de helft van de aan de woning verbonden (vaste) lasten draagt. De man heeft deze kosten op een bedrag van € 600,- gesteld, maar niet nader onderbouwd. Gelet op het verweer van de vrouw, zal de rechtbank bepalen dat de man inzage dien te geven in de (niet vermogensvormende) aan de woning verbonden maandelijkse lasten die hij nu betaalt. De vrouw is gehouden de helft ervan te betalen gedurende de tijd dat zij het voortgezet gebruik van de echtelijke woning heeft.
Verdeling huwelijksgemeenschap
Beperkte gemeenschap van goederen
Niet gesteld of gebleken is dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt. Zij zijn op of na 1 januari 2018 met elkaar gehuwd, zodat gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet worden aangenomen dat tussen hen een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen bestond.
De rechtbank overweegt dat nu de echtgenoten gehuwd zijn in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen, de (door indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) ontbonden huwelijksgemeenschap op grond van artikel 1:94, lid 2 en lid 7 BW bestaat uit de goederen en schulden die voor het huwelijk reeds gemeenschappelijk waren en uit de goederen die tijdens het huwelijk (en voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) zijn verkregen dan wel schulden die tijdens het huwelijk (en voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) zijn aangegaan, voor zover deze niet betrekking hebben op goederen die buiten de wettelijke beperkte gemeenschap vallen.
Bij de verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen moet als uitgangspunt worden genomen dat de echtgenoten in gelijke mate delen in de baten van de gemeenschap, terwijl ieder de lasten van de gemeenschap voor de helft moet dragen.
Peildatum
Voor de omvang en samenstelling van de ontbonden gemeenschap geldt als peildatum 28 juni 2024, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Voor de bepaling van de waarde van de te verdelen goederen geldt – voor zover de man en de vrouw niet anders overeenkomen dan wel de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen – de datum van feitelijke verdeling.
Omvang
Door partijen zijn de volgende bestanddelen en schulden van de gemeenschap naar voren gebracht:
de auto’s;
de inboedel;
beleggingen;
schuld bij ex-werkgever;
schuld KGB 2023 en 2024.
Ad a) de auto’s
Op de peildatum hadden partijen twee auto’s in hun bezit, een Toyota Yaris en een Seat Leon. Gebleken is dat de Seat Leon inmiddels is verkocht. Op de zitting zijn partijen overeengekomen dat de Toyota Yaris aan de vrouw wordt toegedeeld en dat partijen elkaar over en weer niets zijn verschuldigd uit hoofde van de verdeling van de auto’s.
Ad b) de inboedel
Partijen zijn overeengekomen dat zij de inboedel in onderling overleg zullen verdelen. De rechtbank zal daarom geen verdere beslissing nemen ten aanzien van de inboedel.
Ad c) de beleggingen
De man heeft op de zitting toegezegd de vrouw inzage te geven in de beleggingen bij etrade en saxobank per de peildatum. Als blijkt dat er iets te verdelen valt, komt de helft aan de vrouw toe. Daarnaast is eerst op de zitting gebleken dat er mogelijk nog beleggingen dan wel pensioenvoorzieningen zijn bij Zwitserleven en Aegon. Ook hierover is ter zitting afgesproken dat de man inzage zal verschaffen in de saldi en voor zover het gaat om beleggingen, de vrouw recht heeft op de helft van de waarde op de peildatum. Gelet op deze onderlinge afspraak, zal de rechtbank – voor zover er in het petitum daartoe strekkende verzoeken zijn gedaan – deze afwijzen wegens gebrek aan belang.
Ad d) de schuld bij de ex-werkgever van de man
Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat de man inzage zal verschaffen in de verrekening van zijn vordering op zijn voormalige werkgever en de vordering van de werkgever op hem. Voor zover eruit volgt dat de man nog een bedrag heeft ontvangen, heeft de vrouw recht op de helft van dit bedrag. En voor zover blijkt dat de man nog een bedrag aan zijn werkgever moet betalen, is de vrouw voor de helft draagplichtig aangezien er dan sprake is van een gemeenschapsschuld. Gelet op deze onderlinge afspraak, zal de rechtbank ook hier – voor zover er in het petitum daartoe strekkende verzoeken zijn gedaan – deze afwijzen wegens gebrek aan belang.
Ad e) de KGB-schuld 2023 en 2024
Gebleken is dat partijen nog een schuld bij de belastingdienst hebben in verband met te veel ontvangen kindgebonden budget in de jaren 2023 en 2024. Door de man is aangevoerd dat de schuld over 2023 deels al is afgelost. Dit blijkt echter niet uit de stukken.
De rechtbank overweegt als volgt. Schulden komen niet voor verdeling in aanmerking omdat een schuld geen goed is zoals bedoeld in artikel 3:182 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Verder is het niet mogelijk om wijzigingen aan te brengen in de aansprakelijkheid van beide (ex-)echtgenoten tegenover schuldeisers zoals dat is geregeld in artikel 1:102 BW.
In de onderlinge verhouding tussen de echtgenoten geldt op grond van artikel 1:100 BW het volgende. Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze schulden door beide (ex)echtgenoten voor een gelijk deel gedragen, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid – mede in verband met de aard van de schulden – een andere draagplicht voortvloeit. Als één van de (ex)echtgenoten wordt aangesproken door een schuldeiser en hierdoor meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem of haar aangaat, dan heeft hij of zij voor dit meerdere op grond van artikel 6:10 BW een regresrecht op de andere (ex)echtgenoot.
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de KGB-schuld tot de gemeenschap behoort. Nu zij geen andere afspraken hebben gemaakt, gelden in hun onderlinge verhouding de hiervoor genoemde uitgangspunten. De rechtbank zal vastleggen dat in hun onderlinge verhouding de man en de vrouw beiden de helft van de schuld voor zijn/haar rekening dienen te nemen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [datum] 2021 te [plaats] ;
*
bepaalt dat de kinderen
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2015 te [geboorteplaats] en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2016 te [geboorteplaats] ., bij de man zullen zijn:
in week 31 en in week 33: gedurende twee uur in de middag op een in onderling overleg te bepalen doordeweekse dag, onder begeleiding van iemand van het SKT dan wel een door het SKT aan te wijzen professionele instantie, op een door het SKT dan wel de andere instantie te bepalen locatie en zonder de aanwezigheid van opa en oma, waarbij de man voorafgaand aan de contactmomenten urinecontroles dient te overleggen;
in week 35 en in week 37: gedurende vier uur op een in onderling overleg te bepalen doordeweekse middag en onder begeleiding van iemand van het SKT dan wel door het SKT aan te wijzen instantie;
in week 39 en 41: gedurende vier uur op een in onderling overleg te bepalen doordeweekse middag in aanwezigheid van opa en oma (vaderszijde) en op een neutrale locatie;
in week 43 en 45: gedurende een hele dag in het weekend, in aanwezigheid van opa en oma (vaderszijde) en in onderling overleg te bepalen welke dag.
vanaf week 47: om de week één weekenddag, zonder de aanwezigheid van opa en oma en waarbij de man voorafgaand aan de eerste twee contactmomenten urinecontroles overlegt;
*
bepaalt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding in de daartoe bestemde registers een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , (bij co-ouderschap eventueel:
medeverzorgt en opvoedt)van € 452,50 per maand, per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een partneralimentatie van € 695,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
bepaalt dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning te ( [postcode] ) [plaats] , [adres] en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking, onder de voorwaarde dat de vrouw deze woning op het moment van die inschrijving bewoont en aan de man uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt;
*
bepaalt dat de vrouw vanaf de datum van inschrijving van de echtscheiding een gebruiksvergoeding ter hoogte van de helft van de (niet vermogensvormende) lasten van de echtelijke woning aan de man dient te voldoen gedurende de tijd dat zij het voortgezet gebruik van de echtelijke woning heeft;
*
stelt de verdeling van de gemeenschap van goederen als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
1. aan de vrouw worden toegedeeld:
a. de Toyota Yaris, zonder dat zij hiervoor nog een bedrag is verschuldigd aan de man;
*
bepaalt dat in de onderlinge verhouding tussen partijen elk van hen de helft van de schuld(en) bij de belastingdienst in verband met het kindgebonden budget 2023 en 2024 voor zijn/haar rekening dient te nemen;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
verklaart deze beschikking, met uitzondering van de beslissing met betrekking tot de echtscheiding en de partneralimentatie, uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M.M. Vingerling, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. N.C. Gantenbein als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van
18 juli 2025.