ECLI:NL:RBDHA:2025:16307

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
11805529 RL EXPL 25-13415
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident inzake evacuatie van voormalige bewakers van de Nederlandse ambassade in Afghanistan

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, bestaande uit een groep van 42 voormalige bewakers van de Nederlandse ambassade in Afghanistan, een vordering ingesteld tegen de Staat der Nederlanden. De eisers verzoeken om evacuatie naar Nederland, omdat zij zich in gevaarlijke omstandigheden bevinden na de machtsovername door de Taliban in augustus 2021. De kantonrechter heeft op 7 augustus 2025 een tussenvonnis gewezen over de bevoegdheid om van de vordering kennis te nemen. De Staat heeft betwist dat de kantonrechter bevoegd is, en heeft verzocht de zaak te verwijzen naar de Voorzieningenrechter van team Handel. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat artikel 7:658 lid 4 BW van toepassing is, wat inhoudt dat de kantonrechter bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van de eisers. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de eisers bescherming genieten onder dit wetsartikel, en dat de vordering tegen de inlener, in dit geval de Staat, door dezelfde rechter behandeld moet worden. De beslissing over de vordering is aangehouden tot na de mondelinge behandeling op 19 augustus 2025.

Uitspraak

RECHTBANKDEN HAAG
Kantonrechter, zittingsplaats Den Haag
CB/d
Zaaknummer: 11805529 / RL EXPL 25-13415
Vonnis in kort geding van 7 augustus 2025
in de zaak van:

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
3.
[eiser 3],
4.
[eiser 4],
5.
[eiser 5],
6.
[eiser 6],
7.
[eiser 7],
8.
[eiser 8],
9.
[eiser 9],
10.
[eiser 10],
11.
[eiser 11],
12.
[eiser 12],
13.
[eiser 13],
14.
[eiser 14],
15.
[eiser 15],
16.
[eiser 16],
17.
[eiser 17],
18.
[eiser 18],
19.
[eiser 19],
20.
[eiser 20],
21.
[eiser 21],
22.
[eiser 22],
23.
[eiser 23],
24.
[eiser 24],
25.
[eiser 25],
26.
[eiser 26],
27.
[eiser 27],
28.
[eiser 28],
29.
[eiser 29],
30.
[eiser 30],
31.
[eiser 31],
32.
[eiser 32],
33.
[eiser 33],
34.
[eiser 34],
35.
[eiser 35],
36.
[eiser 36],
37.
[eiser 37],
38.
[eiser 38],
39.
[eiser 39],
40.
[eiser 40],
41.
[eiser 41],
42.
[eiser 42],
allen verblijvende in Afghanistan, woonplaats gekozen hebbende op het kantoor van hun gemachtigde,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: eisers,
gemachtigde: mr. K.J. Saarloos (De Brauw Blackstone Westbroek),
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Buitenlandse Zaken, Ministerie van Defensie en Ministerie Van Asiel en Migratie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Staat,
gemachtigde: mr. drs. W.I. Wisman (Pels Rijcken en Droogleever Fortuijn).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 juli 2025 met 147 producties (nrs. 1 tot en met 147);
- de brief van de gemachtigde van de Staat van 6 augustus 2025;
- de brief van de gemachtigde van eisers van 6 augustus 2025.
1.2.
Bij dagvaarding van 29 juli 2025 hebben de eisers een vordering ingesteld bij de kantonrechter teneinde – kort gezegd – een veroordeling van de Staat te bewerkstelligen dat zij vanuit Afghanistan naar Nederland zullen worden geëvacueerd in verband met de stelling dat zij als voormalige bewakers werkzaam zijn geweest voor de Nederlandse ambassade te [plaats] (Afghanistan) en daardoor thans groot gevaar lopen onder het huidige bewind in dat land.
1.3.
De eisers hebben hun vordering aangebracht bij de kantonrechter van deze rechtbank en in de paragrafen 169 en 170 van de dagvaarding hebben zij onderbouwd waarom de kantonrechter bevoegd is van hun vordering kennis te nemen.
1.4.
Bij brief van 6 augustus 2025 heeft de Staat gemotiveerd verzocht de procedure te verwijzen naar (de Voorzieningenrechter van) team Handel van de rechtbank, met als onderbouwing dat de kantonrechter niet bevoegd is van dit geschil kennis te nemen.
1.5.
Bij brief van 6 augustus 2025 hebben de eisers nog op de brief van de Staat gereageerd.
1.6.
Gelet op het verzoek van de Staat om nog voor de geplande datum van 19 augustus 2025 van de mondelinge behandeling op het bevoegdheidsincident te beslissen, zal de kantonrechter zonder nadere mondelinge behandeling (omdat partijen zich al over de argumenten voor en tegen hebben uitgelaten) en uit het oogpunt van proceseconomie bij wijze van dit tussenvonnis op het bevoegdheidsincident beslissen.

2.De beoordeling van het bevoegdheidsincident

2.1.
De eisers hebben als insteek voor hun vordering tegen de Staat artikel 7:658 lid 4 BW genomen. Dit artikel bepaalt dat de inlener van personen, met wie de inlener geen arbeidsovereenkomst heeft aansprakelijk is voor de schade die deze personen in de uitoefening van hun werkzaamheden lijden. Artikel 7:658 lid 4 BW bepaalt verder dat de kantonrechter bevoegd is kennis te nemen van vorderingen op grond van dit artikel(lid).
2.2.
Voor de beslissing over het bevoegdheidsincident is de kantonrechter er vooralsnog, op grond van hetgeen eisers daarover in de inleidende dagvaarding naar voren hebben gebracht en onverlet hetgeen de Staat daar nog als verweer tegenover zal plaatsen, voldoende van overtuigd dat de eisers personen zijn, die artikel 7:658 lid 4 BW bescherming beoogt te bieden. De eisers waren werkzaam als bewakers van de Nederlandse ambassade in [plaats] (Afghanistan), totdat de ambassade door de machtsovername door de Taliban in augustus 2021 werd verlaten. Eisers waren niet in dienst van de Staat, maar van een lokale ‘contractor’, waarmee de Staat een overeenkomst had gesloten. Het bewaken van een ambassade, zeker in het onveilige land, dat Afghanistan ook toen was, behoort tot de uitoefening van het ‘bedrijf’ van de Staat.
2.3.
Artikel 7:658 lid 4 BW is er duidelijk in dat het de kantonrechter is die bevoegd is van desbetreffende vorderingen kennis te nemen. Niettemin trekt de Staat dat in twijfel, zoals uiteengezet in de brief van de gemachtigde van de Staat van 6 augustus 2025, en hij doet dat met een verwijzing naar de parlementaire geschiedenis. Daarbij haalt de Staat de volgende passage aan uit de Memorie van Toelichting:
De voorgestelde bepaling kan tot gevolg hebben dat zowel de werkgever als de inlener bij wie de arbeid wordt verricht, ingevolge artikel 658 aansprakelijk zijn. Zij zijn dan hoofdelijk verbonden (art. 6:102 BW), maar kunnen onderling regres nemen. Het staat hun uiteraard vrij hieromtrent afspraken te maken, bijvoorbeeld in de overeenkomst van opdracht als bedoeld in het voorgestelde artikel 690.
Indien zowel de werkgever als de inlener ingevolge artikel 658 aansprakelijk zijn, kan de kantonrechter op grond van de tweede zin van de voorgestelde bepaling beide zaken behandelen, en behoeft hij de procedure tegen de inlener niet te verwijzen naar de rechtbank [1] .
2.4.
Uit deze tekst leidt de Staat af dat de kantonrechter alleen bevoegd is, althans kan zijn, in het geval een persoon zowel een vordering instelt tegen de (formele) werkgever als tegen de inlener. Als dat niet het geval is zou de kantonrechter de zaak moeten verwijzen naar team Handel van de rechtbank.
2.5.
De kantonrechter leest de geciteerde tekst anders. Het woord ‘kan’ in de tweede geciteerde alinea duidt naar zijn oordeel niet op een discretionaire bevoegdheid om in voorkomend geval beide vorderingen (tegen de werkgever en tegen de inlener) te behandelen, maar duidt erop dat artikel 7:658 lid 4 BW tot gevolg heeft dat beide vorderingen door dezelfde rechter behandeld worden.
Zonderdeze bepaling zou, in geval van een vordering tegen zowel de werkgever als de inlener, de kantonrechter de vordering tegen de inlener juist
moetenverwijzen naar team Handel, omdat die vordering dan niet tot de competentie van de kantonrechter zou behoren. Die onwenselijke situatie heeft de wetgever willen voorkomen.
2.6.
De bevoegdheid van de kantonrechter op grond van artikel 7:658 lid 4 BW staat overigens los van de vraag of de betrokken personen al dan niet zowel de werkgever als de inlener in rechte betrekken. Dat is een keuze van de eisende partij en in dit geval hebben de eisers ervoor gekozen alleen de Staat als inlener in rechte te betrekken. Die keuze mochten zij maken.
2.7.
Uit het voorgaande vloeit aldus voort dat de kantonrechter zich vooralsnog bevoegd acht van de vordering van eisers kennis te nemen en daarover te beslissen en hij zal aldus op het bevoegdheidsincident beslissen.
2.8.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden tot na de mondelinge behandeling op 19 augustus 2025, bijzondere ontwikkelingen daargelaten.

3.De beslissing

3.1.
De kantonrechter:
- acht zich bevoegd kennis te nemen van de vordering van de eisers en daarover te beslissen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Kamerstuk 25263, nr. 14, p. 7.