ECLI:NL:RBDHA:2025:1631

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
NL25.5280
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Kroatië

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een asielzoeker, had bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overdracht aan Kroatië, die op 10 februari 2025 zou plaatsvinden. De verzoeker stelde dat zijn medische omstandigheden niet voldoende waren onderbouwd en dat hij risico liep op gewelddadige pushbacks in Kroatië. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker niet had aangetoond dat de overdracht onomkeerbare gevolgen voor zijn gezondheid zou hebben en dat de gestelde risico's niet nieuw waren ten opzichte van eerdere uitspraken. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen had en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.5280

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Alkir),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Verweerder heeft verzoeker op 3 februari 2025 kenbaar gemaakt dat hij op 10 februari 2025 om 12:45 uur zal worden overgedragen aan Kroatië.
Verzoeker heeft op 4 februari 2025 bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overdracht. Daarnaast heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen ter voorkoming van de door verweerder voorgenomen overdracht.
Verweerder heeft op 6 februari 2025 een verweerschrift ingediend. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter het onderzoek op 6 februari 2025 gesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Op grond van 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken nu de overdracht van verzoeker aan Kroatië staat gepland op 10 februari 2025 om 12.45 uur. Gelet op deze geplande overdracht op korte termijn neemt de voorzieningenrechter spoedeisend belang aan bij het onderhavige verzoek.
3. Het bezwaar is gericht tegen de voorgenomen feitelijke overdracht van verzoeker aan Kroatië. Dit is een handeling die op grond van artikel 72, derde lid, van de Vw [1] met een besluit is gelijkgesteld.
4. De voorzieningenrechter overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling [2] dat de mogelijkheid tot het maken van bezwaar op basis van artikel 72, derde lid, van de Vw tegen een voorgenomen feitelijke uitzetting beperkt is tot een bezwaar over de wijze waarop verweerder van de bevoegdheid tot uitzetting gebruik maakt. Daarnaast is het maken van bezwaar mogelijk, indien de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit, dat niet langer van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke uitzetting kan worden uitgegaan. In dat geval moet de vreemdeling nieuwe feiten en omstandigheden aanvoeren ten aanzien van wat hij heeft aangevoerd (of had kunnen aanvoeren) tegen het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit. Is wat een vreemdeling aanvoert niet nieuw of niet relevant voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitzetting, dan kan dit niet tot een geslaagd rechtsmiddel tegen de voorgenomen feitelijke uitzetting leiden, tenzij zich een geval voordoet als omschreven in paragraaf 45 van het arrest Bahaddar. [3] Dit geldt ook wanneer sprake is van een feitelijke overdracht aan een verantwoordelijke lidstaat in de zin van de Dublinverordening.
5. Bij besluit van 30 augustus 2024 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw, niet in behandeling genomen omdat Kroatië volgens verweerder verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling daarvan en bepaald dat verzoeker zal worden overgedragen aan Kroatië. Bij uitspraak van 30 oktober 2024 [4] heeft deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, het tegen dit besluit ingestelde beroep met toepassing van artikel 8:57 van de Awb ongegrond verklaard. De Afdeling heeft het hoger beroep tegen deze uitspraak op 14 november 2024 [5] ongegrond verklaard.
6. Verzoeker heeft aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische problemen en dat hij in Kroatië niet de juiste hulp kan krijgen. Hij ervaart psychische problemen vanwege de overdracht naar Kroatië. Daarnaast blijft verzoeker van mening dat hij risico loopt om slachtoffer te worden van gewelddadige pushbacks en collectieve uitzettingen.
7. Ten aanzien van het gestelde risico om slachtoffer te worden van pushbacks stelt de voorzieningenrechter vast dat dit niet nieuw is ten opzichte van het overdrachtsbesluit en de uitspraken van 30 oktober 2024 en 14 november 2024 en ook niet nader is onderbouwd.
8. Ten aanzien van de gestelde gezondheidssituatie van verzoeker merkt de voorzieningenrechter op dat zijn gezondheidsproblemen niet met stukken zijn onderbouwd. Verzoeker heeft dan ook niet aangetoond dat de voorgenomen overdracht zal leiden tot onomkeerbare gevolgen voor zijn gezondheid. Daarbij komt dat hij ook niet bij eerdere procedures heeft aangevoerd dat er sprake is van medische problemen. Voor zover verzoeker medische zorg nodig heeft, heeft hij ook niet aannemelijk gemaakt dat Nederland het aangewezen land voor medische behandeling is of dat deze zorg niet beschikbaar is in Kroatië.
9. Tot slot is niet gebleken dat de overdracht van verzoeker onmiskenbaar in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM zoals bedoeld in het
Bahaddar-arrest.
10. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft en dat ook bij afweging van de betrokken belangen geen grond bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook af.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 6 februari 2025 door mr. M.J. Schouw, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Arrest Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland (ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494).