In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 september 2025 een beschikking gegeven inzake de meerderjarigverklaring van een minderjarige moeder, die tevens het gezag over haar kind wenst te verkrijgen. Het verzoekschrift is op 21 mei 2025 ingediend door de moeder, die op dat moment zestien jaar oud was en de zorg voor haar kind, [minderjarige], op zich nam. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoek en de zaak is op 28 augustus 2025 behandeld. De moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.F. van Duin, en de grootmoeder was ook aanwezig, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. De voogdes is telefonisch gehoord tijdens de zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder voldoet aan de vereisten van artikel 1:253ha van het Burgerlijk Wetboek, aangezien zij de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en haar kind is geboren. De rechtbank heeft overwogen dat de moeder, met ondersteuning van haar netwerk, in staat is om voor haar kind te zorgen. De voogdes en de grootmoeder hebben bevestigd dat de moeder goed voor [minderjarige] zorgt. De rechtbank heeft geen bezwaren geconstateerd die de belangen van het kind in gevaar zouden kunnen brengen en heeft geoordeeld dat het in het belang van zowel de moeder als het kind wenselijk is dat de moeder meerderjarig wordt verklaard.
Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om belast te worden met het gezag over [minderjarige] toegewezen, wat betekent dat de voogdij eindigt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak is gedaan door kinderrechter mr. A.M. Brakel, bijgestaan door griffier mr. P. Hillebrand, en is openbaar uitgesproken op 5 september 2025.