ECLI:NL:RBDHA:2025:16376
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken op basis van onvoldoende sociale en economische binding met Pakistan
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 september 2025 uitspraak gedaan over de afwijzing van een visumaanvraag kort verblijf door eiseres, een vrouw van Pakistaanse nationaliteit, die haar echtgenoot in Nederland wilde bezoeken. De minister van Buitenlandse Zaken had de aanvraag afgewezen op 10 januari 2023, en na bezwaar bleef de afwijzing in stand. Eiseres was van mening dat de afwijzing onterecht was en voerde verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank oordeelde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen, omdat eiseres onvoldoende sociale en economische binding met Pakistan had aangetoond. De rechtbank benadrukte dat het aan de visumaanvrager is om met bewijsstukken aan te tonen dat aan de voorwaarden voor visumverlening is voldaan. Eiseres had in haar beroep aangegeven dat zij van plan was om tijdens haar verblijf in Nederland Nederlandse lessen te volgen ter voorbereiding op het inburgeringsexamen, maar de rechtbank oordeelde dat de minister redelijke twijfels had over haar voornemen om tijdig terug te keren naar Pakistan. De rechtbank concludeerde dat de minister in redelijkheid kon twijfelen aan de intentie van eiseres om het Schengengebied tijdig te verlaten, mede gezien het feit dat zij kort voor de visumaanvraag een aanvraag voor een mvv had ingediend. Eiseres stelde ook dat de hoorplicht was geschonden, maar de rechtbank oordeelde dat de minister in dit geval mocht afzien van een hoorzitting, omdat er geen nieuwe bewijsstukken waren ingediend die de sociale en economische binding met Pakistan onderbouwden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en de minister de afwijzing van de visumaanvraag mocht handhaven.