ECLI:NL:RBDHA:2025:16376

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
NL25.20318
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken op basis van onvoldoende sociale en economische binding met Pakistan

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 september 2025 uitspraak gedaan over de afwijzing van een visumaanvraag kort verblijf door eiseres, een vrouw van Pakistaanse nationaliteit, die haar echtgenoot in Nederland wilde bezoeken. De minister van Buitenlandse Zaken had de aanvraag afgewezen op 10 januari 2023, en na bezwaar bleef de afwijzing in stand. Eiseres was van mening dat de afwijzing onterecht was en voerde verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank oordeelde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen, omdat eiseres onvoldoende sociale en economische binding met Pakistan had aangetoond. De rechtbank benadrukte dat het aan de visumaanvrager is om met bewijsstukken aan te tonen dat aan de voorwaarden voor visumverlening is voldaan. Eiseres had in haar beroep aangegeven dat zij van plan was om tijdens haar verblijf in Nederland Nederlandse lessen te volgen ter voorbereiding op het inburgeringsexamen, maar de rechtbank oordeelde dat de minister redelijke twijfels had over haar voornemen om tijdig terug te keren naar Pakistan. De rechtbank concludeerde dat de minister in redelijkheid kon twijfelen aan de intentie van eiseres om het Schengengebied tijdig te verlaten, mede gezien het feit dat zij kort voor de visumaanvraag een aanvraag voor een mvv had ingediend. Eiseres stelde ook dat de hoorplicht was geschonden, maar de rechtbank oordeelde dat de minister in dit geval mocht afzien van een hoorzitting, omdat er geen nieuwe bewijsstukken waren ingediend die de sociale en economische binding met Pakistan onderbouwden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en de minister de afwijzing van de visumaanvraag mocht handhaven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.20318

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiseres

van Pakistaanse nationaliteit,
(gemachtigde: mr. J. Singh),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, de minister

(gemachtigde: mr. D. Post).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een visum kort verblijf. Eiseres wil op bezoek bij haar echtgenoot (referent) in Nederland om zich samen met hem voor te bereiden op het inburgeringsexamen. Zij is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister de aanvraag heeft kunnen afwijzen. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf bij haar echtgenoot in Nederland. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 10 januari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 7 april 2025 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft alleen de gemachtigde van de minister deelgenomen. De gemachtigde van eiseres is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres wil op familiebezoek bij haar echtgenoot en geeft in beroep aan dat zij de intentie heeft om tijdens haar korte verblijf in Nederland enkele Nederlandse lessen te volgen, om zich zo voor te bereiden op het inburgeringsexamen dat zij bij terugkeer in Pakistan wil afleggen. Daarom heeft zij een visumaanvraag ingediend.
3.1.
De minister heeft het visum geweigerd, omdat volgens hem niet is gebleken van een voldoende sociale en economische binding met Pakistan. Volgens de minister bestaat daarom redelijke twijfel over het voornemen van eiseres om het Schengengebied (tijdig) te verlaten. [1] De minister heeft dit in de besluitvorming nader gemotiveerd. Hierbij is tevens betrokken het feit dat eiseres kort voor de indiening van het onderhavige verzoek een procedure heeft doorlopen ter verkrijging van een mvv [2] voor het doel ‘Verblijf bij haar echtgenoot’. Hieruit volgt volgens de minister dat eiseres in elk geval tot doel heeft gehad zich in Nederland te vestigen.
Sociale en economische binding
4. Eiseres heeft aangevoerd dat in het bestreden besluit wordt gesteld dat zij onvoldoende sociale en economische binding zou hebben met haar land
van herkomst, Pakistan, en dat vanwege haar huwelijk met een in Nederland
verblijvende partner gevreesd moet worden voor een vestigingsintentie. Volgens eiseres is deze redenering niet redelijk en mist die feitelijke onderbouwing. Eiseres woont in Pakistan, waar zij wordt omringd door haar ouders, drie broers en twee zussen. Zij maakt deel uit van een hechte familiekring en is daar maatschappelijk geworteld. Het feit dat zij momenteel niet werkt, is in haar sociale en culturele context geen uitzonderlijk gegeven en mag niet als doorslaggevend worden beschouwd. Sociale binding wordt niet alleen bepaald door betaalde arbeid, maar ook door persoonlijke zorgrelaties, familieverantwoordelijkheden en het
sociale netwerk waar iemand dagelijks deel van uitmaakt. Naar de mening van eiseres wordt het feit dat haar echtgenoot in Nederland woont op een schrijnende manier tegen haar gebruikt. Volgens eiseres laat de minister in het bestreden besluit na om in te gaan op de persoonlijke omstandigheden van eiseres, noch blijkt uit de motivering enige concrete belangenafweging.
4.1.
De rechtbank overweegt dat het aan de visumaanvrager is, om met documenten en informatie aannemelijk te maken dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor visumverlening. [3] Een visum wordt geweigerd, als er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. [4]
4.2.
Uit het arrest Koushkaki [5] volgt, dat de autoriteiten bij het onderzoek van een visumaanvraag over een ruime beoordelingsruimte beschikken met betrekking tot de toepassingsvoorwaarden van (onder andere) artikel 32 van de Visumcode en de beoordeling van de relevante feiten, om te bepalen of één van de weigeringsgronden aan de aanvrager kan worden tegengeworpen. Dit betekent dat de rechtbank het standpunt van de minister dat zich een weigeringsgrond voordoet, alleen terughoudend kan toetsen.
4.3.
De rechtbank is van oordeel, dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sociale binding van eiseres met Pakistan onvoldoende is aangetoond dan wel zeer gering is gebleken en dat geen sprake is van een economische binding van eiseres met Pakistan. De minister heeft daarom in redelijkheid kunnen twijfelen aan het voornemen van eiseres om tijdig terug te keren. In dit verband heeft de minister kunnen overwegen dat eiseres gehuwd is en geen kinderen heeft en dat haar echtgenoot in Nederland verblijft, zodat er geen sociale band met Pakistan bestaat voor wat betreft een eigen daar verblijvend gezin, waarvoor eiseres de verantwoording draagt. Verder heeft de minister kunnen overwegen dat, hoewel haar ouders, drie broers en twee zussen in Pakistan wonen, niet is gebleken dat eiseres voor hen de zorg heeft of in staat zou zijn om hen te onderhouden en dat ook niet is gebleken van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiseres zouden dwingen om tijdig naar Pakistan terug te keren. De rechtbank overweegt verder dat de minister op grond van het feit dat eiseres bij haar visumaanvraag heeft aangegeven werkloos te zijn, heeft kunnen overwegen dat geen sprake is van een economische binding met Pakistan. Het voorgaande, in samenhang bezien met het feit dat eiseres kort voor onderhavige visumaanvraag een aanvraag heeft ingediend voor een mvv voor verblijf bij haar echtgenoot en derhalve (op dat moment) de intentie had om zich permanent in Nederland te vestigen bij haar echtgenoot, maakt dat de minister in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat er gegronde vrees bestaat dat eiseres niet tijdig zal terugkeren. De minister heeft de aanvraag reeds om die reden kunnen afwijzen.
5. Gelet op het voorgaande, behoeft de vraag of de minister eiseres nog wel of niet tegenwerpt dat zij het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond, geen bespreking. Overigens heeft de gemachtigde van de minister desgevraagd ter zitting aangegeven dat ook het doel van het voorgenomen verblijf niet is aangetoond.
Hoorplicht
6. Eiseres stelt verder dat de minister de hoorplicht heeft geschonden. Door
geen hoorzitting te houden, heeft de minister het eiseres feitelijk onmogelijk gemaakt om
op diens niet onderbouwde stellingen te reageren. Een dergelijke handelswijze is strijdig met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ook hierom dient de bestreden beschikking te worden vernietigd en dient eiseres de gelegenheid te krijgen om in de bezwaarprocedure alsnog op de door minister gestelde onjuistheden te reageren.
6.1.
Van horen mag alleen in uitzonderlijke gevallen worden afgezien. [6] In dit geval heeft de minister eiseres niet gehoord, omdat hij het bezwaar kennelijk ongegrond heeft geacht. [7] Een bezwaar is kennelijk ongegrond als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het in bezwaar aangevoerde niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang met de motivering van het primaire besluit.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor en heeft de minister mogen afzien van het horen in bezwaar. Eiseres heeft in bezwaar namelijk geen nieuwe bewijsstukken ingediend ter onderbouwing van de gestelde sociale en economische binding met Pakistan. De rechtbank is van oordeel dat dit wel van haar verwacht kon worden, nu in het primaire besluit aan eiseres is tegengeworpen dat de sociale en economische binding met Pakistan niet is aangetoond. De enkele stelling van eiseres in beroep dat de minister door geen hoorzitting te houden het eiseres feitelijk onmogelijk heeft gemaakt om op diens niet onderbouwde stellingen te reageren, kan zonder nadere motivering en bewijsstukken, die hier ontbreken, niet tot een ander oordeel leiden. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. De minister heeft haar visumaanvraag mogen afwijzen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open, op grond van artikel 84, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000.

Voetnoten

1.Zie artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening (EG) Nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (de Visumcode).
2.Machtiging tot voorlopig verblijf.
3.Op grond van artikel 14 van de Visumcode.
4.Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode.
5.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
7.Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.