ECLI:NL:RBDHA:2025:16377

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
09-133719-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen met gemeen gevaar voor goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De verdachte, geboren in 2007, heeft een coördinerende rol gespeeld bij het veroorzaken van een explosie op 5 januari 2025 in Den Haag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de medeverdachte via WhatsApp heeft geïnstrueerd en het explosief aan hem heeft overhandigd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende betrokkenheid had bij het delict om te worden gekwalificeerd als medepleger. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 34 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 30 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder toezicht door de jeugdreclassering en een avondklok.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-133719-25
Datum uitspraak: 28 augustus 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment in voorlopige hechtenis verblijvende in de [instelling] in [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 14 augustus 2025.
De officier van justitie in deze zaak is mr. R. Limburg en de raadsvrouw van de verdachte is mr. N.M.H.M. den Dekker, waarnemend voor mr. L. Windhorst. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op 5 januari 2025 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een
ontplofbare stof aan te steken ten gevolge waarvan (direct) een ontploffing
ontstond, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten één perceel (te
weten perceel [perceel 1] ) en een op korte afstand van perceel [perceel 2]
geparkeerd staande auto (Fiat Panda, kenteken [kenteken] ), te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte] op 5 januari 2025 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht
door een ontplofbare stof aan te steken ten gevolge waarvan (direct) een ontploffing
ontstond, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten één perceel (te
weten perceel [perceel 1] ) en een op korte afstand van perceel [perceel 2]
geparkeerd staande auto (Fiat Panda, kenteken [kenteken] ), te duchten was,
welk hiervoor omschreven feit verdachte, in of omstreeks de periode van 4 januari
2025 tot en met 5 januari 2025 te ‘s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft/hebben
uitgelokt door giften en/of beloften en/of misbruik van gezag en/of geweld en/of
bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of
middelen en/of inlichtingen, te weten door
- die [medeverdachte] (via WhatsApp) te benaderen om een explosief te plaatsen en/of
- een beloning/bedrag aan die [medeverdachte] toe te zeggen en/of
- die [medeverdachte] mede te delen waar de ontploffing moet plaatsvinden en/of
- met die [medeverdachte] af te spreken om de brandstichting/ontploffing op
beeldmateriaal vast te leggen en dit beeldmateriaal aan verdachte en/of
zijn mededader(s) te versturen en/of
- het explosief aan die [medeverdachte] te overhandigen.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit bepleit en heeft zich met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat dit feit kan worden bewezenverklaard.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsvrouw zal hierna, voor zover relevant, nader
worden ingegaan.
3.3
Bewijsoverwegingen
Op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de inhoud van de overige bewijsmiddelen staat het volgende vast. Op 5 januari 2025 heeft de medeverdachte [medeverdachte] omstreeks 03:00 uur in de [straat] in Den Haag een ontploffing teweeg gebracht, waarbij gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. De verdachte heeft de opdracht voor de ontploffing aangenomen, contact onderhouden met de opdrachtgever, het explosief in ontvangst genomen en deze vervolgens aan de medeverdachte overhandigd. Vervolgens is hij meegelopen naar de plek van de ontploffing en in de buurt gebleven toen het explosief tot ontploffing werd gebracht door de medeverdachte.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of dit handelen moet worden gekwalificeerd als medeplegen, zoals primair ten laste is gelegd.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer vast is komen te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook wanneer het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de medeverdachte de opdracht heeft gegeven om een explosief voor de gevel van een café te plaatsen. Ook heeft hij dit café kort voor de ontploffing aan de medeverdachte aangewezen. De medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat hij in opdracht van een ander een explosief voor het café heeft geplaatst. Voorts volgt uit de verklaring van de verdachte dat hij het explosief kort voorafgaand aan de ontploffing aan de medeverdachte heeft overhandigd en dat hij zich ten tijde van de explosie in de nabijheid van het café bevond. Daarnaast heeft de verdachte de medeverdachte op voorhand instructies gegeven via WhatsApp en hem materialen, zoals handschoenen en een bivakmuts, aangeboden.
De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte in de voorbereiding en uitvoering van het feit een beslissende rol heeft gehad. Zonder de instructies en het explosief zou het delict niet hebben plaatsgevonden. De rechtbank is daarom van oordeel dat de nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van de verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezenverklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500- 2025004346, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 196). De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 14 augustus 2025;
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] , opgemaakt op 5 januari 2025 (p. 10-11);
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] met nummer PL1500-2025004738-2, opgemaakt op 5 januari 2025 (p. 12-15);
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 maart 2025 (p. 166-176);
Het proces-verbaal van verhoor van de medeverdachte [medeverdachte] , opgemaakt op
10 februari 2025 (p. 177-194).
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 5 januari 2025 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een ontplofbare stof aan te steken ten gevolge waarvan direct een ontploffing ontstond, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten één perceel (te weten perceel [perceel 1] ) en een op korte afstand van perceel [perceel 1] geparkeerd staande auto (Fiat Panda, kenteken [kenteken] ), te duchten was.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) - wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd daarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad geadviseerd. Daarnaast heeft zij bepleit dat aan de verdachte geen aanvullende onvoorwaardelijke jeugddetentie wordt opgelegd, maar dat – indien de rechtbank nog een straf passend acht – dit uitsluitend in de vorm van een werkstraf gebeurt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met een ander midden in de nacht schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een explosie bij een café in een woonwijk in Den Haag. Hierdoor is het pand van het café beschadigd, evenals een aldaar geparkeerde auto.
De verdachte heeft een coördinerende en essentiële rol gespeeld bij het veroorzaken van de explosie, welke door een ander werd uitgevoerd. De verdachte heeft de medeverdachte via WhatsApp geïnstrueerd over de locatie waar de ontploffing moest plaatsvinden en hem kort daarvoor het pand laten zien. Daarnaast heeft de verdachte hem het explosief en bijbehorend materiaal overhandigd. Vervolgens heeft de medeverdachte het explosief tot ontploffing gebracht, waarbij hij ook zelf gewond is geraakt. Een dergelijke explosie leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en de omwonenden. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het ontstaan van die gevoelens van onveiligheid. De verdachte zou een schuld hebben bij de opdrachtgever en door het plaatsen van het explosief deze schuld kunnen aflossen. Tussen de opdracht en de uitvoering zaten – indien het klopt wat de verdachte hierover zegt – enkele maanden. Dat hij in de tussentijd geen andere oplossing heeft gezocht voor het aflossen van zijn schuld of er met een ander over heeft gesproken, vindt de rechtbank in dat geval zorgelijk. Daarnaast heeft hij geen enkel moment nagedacht over de gevolgen van zijn handelen voor de eigenaren van het café en de buurtbewoners.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 9 juli 2025. Hieruit is gebleken dat de verdachte op 27 maart 2025 door de meervoudige strafkamer in deze rechtbank een straf opgelegd heeft gekregen voor onder meer een soortgelijk feit. Daarnaast is aan de verdachte op 31 maart 2025 een strafbeschikking opgelegd. Gelet hierop is artikel 63 Sr van toepassing. Verder weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee dat hij zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis, voor het feit waarvoor hij op 27 maart 2025 is veroordeeld, opnieuw schuldig heeft gemaakt aan het onderhavige, soortgelijke feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad van 11 augustus 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter terechtzitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – dat de verdachte zijn verblijf in de [instelling] goed heeft benut. Hij heeft zijn stage-uren alsnog kunnen behalen en daarbij laten zien in staat te zijn afspraken na te komen. Ook op momenten dat het toezicht door omstandigheden minder intensief was, heeft de verdachte zich aan de gemaakte afspraken gehouden. Nu de verdachte zijn stage-uren heeft afgerond, kan hij per 1 september 2025 starten met zijn MBO-opleiding niveau 2. De Raad heeft geadviseerd om aan de verdachte een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden op te leggen en deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarbij is – samen met de jeugdreclassering – geadviseerd om een avondklok als bijzondere voorwaarde op te nemen, zodat ook na het verblijf in de [instelling] een vorm van structuur en toezicht aanwezig blijft. Dit biedt de jeugdreclassering bovendien een instrument om positief en constructief gedrag van de verdachte te belonen en ontlast de moeder van de verdachte. Indien de rechtbank van oordeel is dat er, naast de jeugddetentie en de begeleidingsmaatregel, nog een (on)voorwaardelijk strafdeel moet worden opgelegd, heeft de Raad geadviseerd dit te doen in de vorm van een werkstraf.
De deskundige van Jeugdbescherming west (hierna: de jeugdreclassering) heeft ter terechtzitting verklaard het advies van de Raad te volgen. Sinds het moment dat de verdachte opnieuw in detentie kwam, is een positieve omslag in zijn gedrag waarneembaar. De verdachte heeft ingezien dat hij niet verder wilde gaan met zijn oude gedrag en houdt zich sindsdien consequent aan de afspraken met de [instelling] , zijn coach en de jeugdreclassering.
Strafmodaliteit en strafmaat
Naast het hiervoor overwogene heeft de rechtbank ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Verder weegt de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat mee dat de verdachte (uiteindelijk) verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. De rechtbank is er echter niet van overtuigd dat de verdachte ter terechtzitting de volledige waarheid heeft verteld, bijvoorbeeld over hoe hij de opdracht heeft gekregen. Voorts stelt de rechtbank vast dat de verdachte, hoewel hij niet degene is geweest die het explosief feitelijk heeft geplaatst, een groter aandeel in het delict heeft gehad dan de medeverdachte. Hij heeft daarbij een beslissende rol vervuld.
Gelet op de aard en ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, acht de rechtbank het opleggen van een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden. De rechtbank zal aan de verdachte een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen opleggen, met aftrek van de dagen die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (116 dagen), waarvan 34 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Op deze manier wordt de verdachte in de gelegenheid gesteld om begin september te starten met zijn opleiding. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf zullen de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden. Dit voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Om de ernst van het feit voldoende tot uitdrukking te brengen, zal de rechtbank daarnaast een werkstraf voor de duur van 30 uren opleggen, te vervangen door 15 dagen jeugddetentie als deze niet of niet naar behoren wordt uitgevoerd. De rechtbank onderkent dat de duur van de werkstraf relatief beperkt is, maar houdt daarbij rekening met het feit dat de verdachte nog meerdere werkstraffen open heeft staan, waardoor een hogere werkstraf niet wenselijk wordt geacht.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
47, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.5 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straffen
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
150 (HONDERDVIJFTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (116 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, van
34 (VIERENDERTIG) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (TWEE) jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij Jeugdbescherming west te Den Haag, op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
2. van 20:00 uur tot 07:00 uur aanwezig is op de volgende locatie: [adres] , [postcode] , [plaats] , zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, met een maximale duur van zes maanden;
3. gedurende de proeftijd meewerkt aan de begeleiding vanuit Jongerenpunt070 of een soortgelijke instelling, en zich houdt aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt;
4. gedurende de proeftijd meewerkt aan het zoeken en behouden van een positieve dagbesteding, zoals onderwijs en vrijetijdsbesteding;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming west, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
30 (DERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
15 (VIJFTIEN) DAGEN;
bepaalt dat de veroordeelde, ook nu hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, in aanmerking komt voor vervangende jeugddetentie in plaats van vervangende hechtenis;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.M. Koole, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.J.L. van der Waals, kinderrechter,
en mr. S. van der Harg, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 augustus 2025.