6.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee gewapende overvallen op tankstations, waarvan één in vereniging is gepleegd, en een vernieling.
Op 1 juli 2024 is de verdachte, gekleed in zwarte kleding, een tankstation binnengegaan. Daar heeft hij de aanwezigen bedreigd met een groot mes, dat hij continu boven zijn hoofd in een dreigende houding vasthield. De verdachte heeft kort daarna het tankstation verlaten met een geldbedrag van ongeveer €280,-, dat hij onder bedreiging van de kassamedewerker afhandig had gemaakt. Achteraf is gebleken dat hij deze overval live heeft gestreamd op een online social mediaplatform.
Op 3 november 2024 heeft de verdachte opnieuw een tankstation overvallen, ditmaal samen met een ander. Wederom gekleed in zwarte kleding zijn zij samen het tankstation binnengerend. Daarbij hebben zij een hamer en een mes gebruikt, waarmee zij herhaaldelijk tegen de ruit van de kassabalie hebben geslagen en onder de dreiging van dat geweld geld van de aanwezige medewerker hebben geëist. Uiteindelijk hebben zij het tankstation verlaten met een geldbedrag van ongeveer €400,-.
Door op deze wijze te werk te gaan, hebben de slachtoffers van deze overvallen zich
bedreigd en onveilig gevoeld. Een gewelddadige overval is voor de slachtoffers een zeer traumatische ervaring, waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. De opbrengst van de overvallen was telkens gering. Dit doet niets af aan de ernst van de feiten; integendeel, het onderstreept dat de verdachte, louter voor een relatief klein geldbedrag en dus puur voor eigen gewin, de slachtoffers in angst heeft gebracht en de maatschappij hiermee ernstig heeft geschokt. Dit blijkt ook uit de vorderingen van de benadeelde partijen. Zo is ter terechtzitting door de advocaat van slachtoffer Ziegenhardt een invoelbare slachtofferverklaring voorgedragen, waaruit blijkt dat de overval zijn leven ingrijpend heeft veranderd. Sindsdien heeft hij therapie gevolgd en is hij – zelfs na ruim een jaar – nog niet in staat geweest om weer te werken. Ook uit de toelichting op de vordering van slachtoffer Wirodikromo blijkt dat de overval een grote impact op zijn leven heeft gehad. Hij heeft psychische hulp moeten zoeken en is zijn baan kwijtgeraakt.
Daarnaast heeft de verdachte met een baksteen een voordeur vernield. Gebleken is dat de verdachte eigenlijk de deur van de woning van een meisje met wie hij ruzie had wilde vernielen, maar dat de schade is toegebracht aan de woning van een ouder echtpaar. Voor hen moet dit een zeer beangstigende ervaring zijn geweest. Met dit handelen heeft de verdachte geen enkel respect getoond voor de eigendommen en het veiligheidsgevoel van anderen. Dergelijke feiten veroorzaken, naast financiële schade, veel overlast en gevoelens van onveiligheid bij de gedupeerden. De rechtbank acht de bewezenverklaarde feiten en het gemak waarmee de verdachte hiertoe overgaat, volledig lak hebbend aan de gevolgen voor slachtoffers, zeer zorgelijk.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 9 juli 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Het strafblad van verdachte zal de rechtbank dan ook in strafverzwarende zin meewegen bij de straftoemeting.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad van 15 juli 2025 en de mondelinge toelichting daarop door de deskundige ter terechtzitting. Daaruit volgt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – dat de kans op herhaling gemiddeld tot hoog wordt ingeschat, afhankelijk van de keuzes die de verdachte in de toekomst zal maken.
De verdachte heeft verklaard dat hij het zwaar heeft gehad in de jeugdgevangenis en daar niet naar terug wil, maar in zijn gedrag laat hij dit niet zien. Hij komt afspraken met de jeugdreclassering en zijn coach niet na, blijft regelmatig uit contact, laadt zijn enkelband niet op en geeft niet door waar en met wie hij verblijft. Soms is hij één of meerdere nachten onvindbaar. Daarmee houdt hij zich ook niet aan de door de rechtbank gestelde voorwaarden. Volgens de Raad is het lastig vast te stellen of dit gedrag voortkomt uit zelfbepalend gedrag of uit kindeigen problematiek – waaronder de vastgestelde normoverschrijdend-gedragsstoornis - die hem belemmert om verandering te laten zien. In beide gevallen blijft de verdachte uit contact met de hulpverlening en weigert hij ondersteuning. De verdachte heeft baat bij intensieve uitleg en begeleiding, bijvoorbeeld via coaching, maar ook dit komt niet van de grond doordat hij uit contact blijft. De jeugdreclassering is tot nu toe niet toereikend gebleken en heeft de verdachte op 10 juni 2025 een officiële waarschuwing gegeven. De jeugdreclassering ziet weinig mogelijkheden binnen het huidige kader en acht een overplaatsing naar de volwassenreclassering meer passend. Met zijn houding – het onttrekken aan begeleiding en het niet nakomen van voorwaarden en afspraken – bestaat volgens de Raad grote twijfel of de verdachte in staat en/of bereid is een nieuwe kans te grijpen. Tegelijkertijd acht de Raad toezicht en begeleiding noodzakelijk voor zijn toekomst. De Raad adviseert daarom om aan de verdachte een langere jeugddetentie op te leggen dan het reeds ondergane voorarrest, omdat hij zich niet aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden en een schrikeffect noodzakelijk wordt geacht. Daarnaast wordt geadviseerd een deel van de jeugddetentie voorwaardelijk op te leggen als stevige stok achter de deur. Ook de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf zou volgens de Raad moeten worden toegewezen, zodat de verdachte de consequentie van zijn gedrag ervaart.
De deskundige van de Jeugdreclassering heeft ter terechtzitting het door de Raad geschetste beeld bevestigd. Zij heeft verklaard dat de verdachte zich op geen enkele wijze aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden en de communicatie heeft afgehouden. Daarbij is reeds veel rekening gehouden met zijn stoornis. Volgens de deskundige is begeleiding door [instantie] meer passend, nu deze begeleiding meer gericht is op de achterliggende problematiek van de verdachte.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangspunt voor een winkeloverval een jeugddetentie vanaf vier maanden en voor een vernieling een taakstraf vanaf 20 uur, dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie opgenomen. In het onderhavige geval weegt de rechtbank ten aanzien van de overvallen strafverzwarend mee dat daarbij sprake is geweest van bedreiging met een wapen en dat de verdachte één van de overvallen samen met een ander heeft gepleegd.
Verder leidt de rechtbank uit de rapportages van de deskundigen af dat het gedrag van de verdachte in belangrijke mate wordt beïnvloed door zijn stoornissen, te weten een normoverschrijdend-gedragsstoornis en mogelijk autisme. Dit maakt dat de verdachte moeilijk te sturen en te begeleiden is en dit roept de vraag op in hoeverre hij controle heeft over zijn handelen en dus in hoeverre hij verantwoordelijk kan worden gehouden voor de door hem gemaakte keuzes. De rechtbank neemt dit mee, evenals de indruk die de rechtbank hierover heeft gekregen op grond van de houding van de verdachte ter terechtzitting. Hoewel dit de rechtbank niet brengt tot een formele vaststelling omtrent de toerekeningsvatbaarheid, acht zij deze bevinding wel van betekenis voor haar oordeel en weegt zij dit in strafmatigende zin mee.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank acht, alles afwegende, een jeugddetentie voor de duur van 9 maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht (109 dagen). Een gedeelte daarvan, namelijk 3 maanden, zal voorwaardelijk worden opgelegd, met een proeftijd van twee jaren. Aan de proeftijd zal de rechtbank de door de Raad geadviseerde voorwaarden verbinden, zodat de verdachte wordt ondersteund en begeleid om op verantwoorde wijze terug te kunnen keren in de samenleving om zo de kans op recidive terug te dringen.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen.
Gelet op de aard en de ernst van de gepleegde geweldsdelicten, de uitgebrachte rapportages en de complexe problematiek van de verdachte, in combinatie met het feit dat het hulpverleningstraject tot op heden niet van de grond is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
7. De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel (feit 1)
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit hebben zowel natuurlijke personen als een rechtspersoon een vordering benadeelde partij ingediend.
Ototol B.V., wettelijk vertegenwoordigd door [naam] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van materiële schade een bedrag van €20.203,-.
[benadeelde 1] , ter terechtzitting bijgestaan door mr. N. Amine, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert een bedrag van €7.009,74, dat ziet op €3.009,74 aan materiële schade en €4.000,- aan immateriële schade.
[benadeelde 2] en [benadeelde 3] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Zij vorderen beiden ter vergoeding van immateriële schade een bedrag van €500,-.
Bij alle vorderingen is verzocht om hierbij de wettelijke rente toe te wijzen en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.