ECLI:NL:RBDHA:2025:16378

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
09-285569-24 en 09-212923-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor gewapende overvallen op tankstations en vernieling

In deze zaak is de verdachte, een minderjarige, veroordeeld voor twee gewapende overvallen op tankstations en een vernieling. De overvallen vonden plaats op 1 juli 2024 en 3 november 2024, waarbij de verdachte gewapend met een mes en een hamer de medewerkers bedreigde en geld eiste. De eerste overval werd zelfs live gestreamd op een sociaal mediaplatform. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde werkstraf toegewezen. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder Ototol B.V. en verschillende slachtoffers van de overvallen, die schadevergoeding hebben geëist voor de geleden materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafoplegging. De verdachte heeft een strafblad en is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat de rechtbank in strafverzwarende zin heeft meegewogen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en de problematiek die hij vertoont.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09-285569-24 en 09-212923-22 (tul)
Datum uitspraak: 28 augustus 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaken tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzittingen van 20 februari 2025 (pro forma) en 14 augustus 2025 (inhoudelijke behandeling).
De officier van justitie in deze zaak is mr. A. Baas en de raadsman van de verdachte is
mr. M.B. Brouwer. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 1 juli 2024 te Rijswijk,
een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan Otobol B.V.,
in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om
het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld
en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] en/of
[benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht
mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- met een lang en groot mes in de hand de winkel binnen te lopen en/of
- met dat mes stekende bewegingen te maken en/of
- te schreeuwen ‘ik wil geld, snel nu’, althans woorden van gelijke strekking en/of
- meermalen met dat mes op de balie/toonbank te slaan;
2. hij op of omstreeks 3 november 2024 te Rijswijk,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan tankstation
BP Ypenburg, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar
mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld
en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 4] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te
maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan
het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren, door
- dreigend met een hamer en/of mes in de hand de winkel binnen te rennen en/of
- meerdere malen hard tegen de ruit van de kassabalie en/of op de kassabalie te
slaan met een hamer en/of een mes en/of
- te schreeuwen 'Geef geld, geef alles wat je hebt!';
3. hij op of omstreeks 9 oktober 2024 te Veghel, gemeente Meierijstad
opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur, in elk geval enig goed, dat/die geheel of
ten dele aan [benadeelde 5] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield,
beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van al hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd.
Voor wat betreft het onder 1 tenlastegelegde heeft de officier van justitie gevorderd om de verdachte partieel vrij te spreken voor het deel van de tenlastelegging dat ziet op het maken van stekende bewegingen met het mes.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft de ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500- 2024208236 en PL1500-2024356336, van de politie eenheid Den Haag, district Westland-Delft, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 429). De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Feit 1
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
14 augustus 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] , opgemaakt op 1 juli 2024 (p. 15-19);
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [benadeelde 2] , opgemaakt op 1 juli 2024 (p. 22-23);
4. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [benadeelde 3] , opgemaakt op 1 juli 2024 (p. 24-25);
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 2 juli 2024 (p. 47-57);
Feit 2
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
14 augustus 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 4] , opgemaakt op
3 november 2024 (p. 139-141);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 3 november 2024 (p. 157-164);
Feit 3
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
14 augustus 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , opgemaakt op 9 oktober 2024 (p. 343-344).
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1. hij op 1 juli 2024 te Rijswijk een hoeveelheid geld, dat geheel aan Oto
tol B.V. toebehoorde
,heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
,welke diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- met een lang en groot mes in de hand de winkel binnen te lopen en
- te schreeuwen ‘ik wil geld, snel nu’ en
- meermalen met dat mes op de balie/toonbank te slaan;
2. hij op 3 november 2024 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een ander een hoeveelheid geld, dat geheel aan tankstation BP Ypenburg toebehoorde
,heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- dreigend met een hamer en/of mes in de hand de winkel binnen te rennen en
- meerdere malen hard tegen de ruit van de kassabalie en op de kassabalie te slaan met een hamer en een mes en
- te schreeuwen 'Geef geld, geef alles wat je hebt!';
3. hij op 9 oktober 2024 te Veghel opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur, die aan [aangever] toebehoorde
,heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 10 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd een gedeelte van 3 maanden voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een jeugddetentie op te leggen gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest, aangevuld met een werkstraf. Daarnaast heeft hij bepleit aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, zodat bijzondere voorwaarden kunnen worden gesteld. Daarbij heeft de raadsman verzocht geen verplichting tot behandeling bij De Waag op te nemen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee gewapende overvallen op tankstations, waarvan één in vereniging is gepleegd, en een vernieling.
Op 1 juli 2024 is de verdachte, gekleed in zwarte kleding, een tankstation binnengegaan. Daar heeft hij de aanwezigen bedreigd met een groot mes, dat hij continu boven zijn hoofd in een dreigende houding vasthield. De verdachte heeft kort daarna het tankstation verlaten met een geldbedrag van ongeveer €280,-, dat hij onder bedreiging van de kassamedewerker afhandig had gemaakt. Achteraf is gebleken dat hij deze overval live heeft gestreamd op een online social mediaplatform.
Op 3 november 2024 heeft de verdachte opnieuw een tankstation overvallen, ditmaal samen met een ander. Wederom gekleed in zwarte kleding zijn zij samen het tankstation binnengerend. Daarbij hebben zij een hamer en een mes gebruikt, waarmee zij herhaaldelijk tegen de ruit van de kassabalie hebben geslagen en onder de dreiging van dat geweld geld van de aanwezige medewerker hebben geëist. Uiteindelijk hebben zij het tankstation verlaten met een geldbedrag van ongeveer €400,-.
Door op deze wijze te werk te gaan, hebben de slachtoffers van deze overvallen zich
bedreigd en onveilig gevoeld. Een gewelddadige overval is voor de slachtoffers een zeer traumatische ervaring, waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. De opbrengst van de overvallen was telkens gering. Dit doet niets af aan de ernst van de feiten; integendeel, het onderstreept dat de verdachte, louter voor een relatief klein geldbedrag en dus puur voor eigen gewin, de slachtoffers in angst heeft gebracht en de maatschappij hiermee ernstig heeft geschokt. Dit blijkt ook uit de vorderingen van de benadeelde partijen. Zo is ter terechtzitting door de advocaat van slachtoffer Ziegenhardt een invoelbare slachtofferverklaring voorgedragen, waaruit blijkt dat de overval zijn leven ingrijpend heeft veranderd. Sindsdien heeft hij therapie gevolgd en is hij – zelfs na ruim een jaar – nog niet in staat geweest om weer te werken. Ook uit de toelichting op de vordering van slachtoffer Wirodikromo blijkt dat de overval een grote impact op zijn leven heeft gehad. Hij heeft psychische hulp moeten zoeken en is zijn baan kwijtgeraakt.
Daarnaast heeft de verdachte met een baksteen een voordeur vernield. Gebleken is dat de verdachte eigenlijk de deur van de woning van een meisje met wie hij ruzie had wilde vernielen, maar dat de schade is toegebracht aan de woning van een ouder echtpaar. Voor hen moet dit een zeer beangstigende ervaring zijn geweest. Met dit handelen heeft de verdachte geen enkel respect getoond voor de eigendommen en het veiligheidsgevoel van anderen. Dergelijke feiten veroorzaken, naast financiële schade, veel overlast en gevoelens van onveiligheid bij de gedupeerden. De rechtbank acht de bewezenverklaarde feiten en het gemak waarmee de verdachte hiertoe overgaat, volledig lak hebbend aan de gevolgen voor slachtoffers, zeer zorgelijk.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 9 juli 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Het strafblad van verdachte zal de rechtbank dan ook in strafverzwarende zin meewegen bij de straftoemeting.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad van 15 juli 2025 en de mondelinge toelichting daarop door de deskundige ter terechtzitting. Daaruit volgt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – dat de kans op herhaling gemiddeld tot hoog wordt ingeschat, afhankelijk van de keuzes die de verdachte in de toekomst zal maken.
De verdachte heeft verklaard dat hij het zwaar heeft gehad in de jeugdgevangenis en daar niet naar terug wil, maar in zijn gedrag laat hij dit niet zien. Hij komt afspraken met de jeugdreclassering en zijn coach niet na, blijft regelmatig uit contact, laadt zijn enkelband niet op en geeft niet door waar en met wie hij verblijft. Soms is hij één of meerdere nachten onvindbaar. Daarmee houdt hij zich ook niet aan de door de rechtbank gestelde voorwaarden. Volgens de Raad is het lastig vast te stellen of dit gedrag voortkomt uit zelfbepalend gedrag of uit kindeigen problematiek – waaronder de vastgestelde normoverschrijdend-gedragsstoornis - die hem belemmert om verandering te laten zien. In beide gevallen blijft de verdachte uit contact met de hulpverlening en weigert hij ondersteuning. De verdachte heeft baat bij intensieve uitleg en begeleiding, bijvoorbeeld via coaching, maar ook dit komt niet van de grond doordat hij uit contact blijft. De jeugdreclassering is tot nu toe niet toereikend gebleken en heeft de verdachte op 10 juni 2025 een officiële waarschuwing gegeven. De jeugdreclassering ziet weinig mogelijkheden binnen het huidige kader en acht een overplaatsing naar de volwassenreclassering meer passend. Met zijn houding – het onttrekken aan begeleiding en het niet nakomen van voorwaarden en afspraken – bestaat volgens de Raad grote twijfel of de verdachte in staat en/of bereid is een nieuwe kans te grijpen. Tegelijkertijd acht de Raad toezicht en begeleiding noodzakelijk voor zijn toekomst. De Raad adviseert daarom om aan de verdachte een langere jeugddetentie op te leggen dan het reeds ondergane voorarrest, omdat hij zich niet aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden en een schrikeffect noodzakelijk wordt geacht. Daarnaast wordt geadviseerd een deel van de jeugddetentie voorwaardelijk op te leggen als stevige stok achter de deur. Ook de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf zou volgens de Raad moeten worden toegewezen, zodat de verdachte de consequentie van zijn gedrag ervaart.
De deskundige van de Jeugdreclassering heeft ter terechtzitting het door de Raad geschetste beeld bevestigd. Zij heeft verklaard dat de verdachte zich op geen enkele wijze aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden en de communicatie heeft afgehouden. Daarbij is reeds veel rekening gehouden met zijn stoornis. Volgens de deskundige is begeleiding door [instantie] meer passend, nu deze begeleiding meer gericht is op de achterliggende problematiek van de verdachte.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangspunt voor een winkeloverval een jeugddetentie vanaf vier maanden en voor een vernieling een taakstraf vanaf 20 uur, dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie opgenomen. In het onderhavige geval weegt de rechtbank ten aanzien van de overvallen strafverzwarend mee dat daarbij sprake is geweest van bedreiging met een wapen en dat de verdachte één van de overvallen samen met een ander heeft gepleegd.
Verder leidt de rechtbank uit de rapportages van de deskundigen af dat het gedrag van de verdachte in belangrijke mate wordt beïnvloed door zijn stoornissen, te weten een normoverschrijdend-gedragsstoornis en mogelijk autisme. Dit maakt dat de verdachte moeilijk te sturen en te begeleiden is en dit roept de vraag op in hoeverre hij controle heeft over zijn handelen en dus in hoeverre hij verantwoordelijk kan worden gehouden voor de door hem gemaakte keuzes. De rechtbank neemt dit mee, evenals de indruk die de rechtbank hierover heeft gekregen op grond van de houding van de verdachte ter terechtzitting. Hoewel dit de rechtbank niet brengt tot een formele vaststelling omtrent de toerekeningsvatbaarheid, acht zij deze bevinding wel van betekenis voor haar oordeel en weegt zij dit in strafmatigende zin mee.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank acht, alles afwegende, een jeugddetentie voor de duur van 9 maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht (109 dagen). Een gedeelte daarvan, namelijk 3 maanden, zal voorwaardelijk worden opgelegd, met een proeftijd van twee jaren. Aan de proeftijd zal de rechtbank de door de Raad geadviseerde voorwaarden verbinden, zodat de verdachte wordt ondersteund en begeleid om op verantwoorde wijze terug te kunnen keren in de samenleving om zo de kans op recidive terug te dringen.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen.
Gelet op de aard en de ernst van de gepleegde geweldsdelicten, de uitgebrachte rapportages en de complexe problematiek van de verdachte, in combinatie met het feit dat het hulpverleningstraject tot op heden niet van de grond is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
7. De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel (feit 1)
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit hebben zowel natuurlijke personen als een rechtspersoon een vordering benadeelde partij ingediend.
Ototol B.V., wettelijk vertegenwoordigd door [naam] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van materiële schade een bedrag van €20.203,-.
[benadeelde 1] , ter terechtzitting bijgestaan door mr. N. Amine, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert een bedrag van €7.009,74, dat ziet op €3.009,74 aan materiële schade en €4.000,- aan immateriële schade.
[benadeelde 2] en [benadeelde 3] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Zij vorderen beiden ter vergoeding van immateriële schade een bedrag van €500,-.
Bij alle vorderingen is verzocht om hierbij de wettelijke rente toe te wijzen en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vorderingen dienen voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de hoogte van de gevorderde immateriële schade dient te worden gematigd en heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1
Benadeelde partij: Ototol B.V.
Materiële schade
De vordering is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van €20.203,- aan materiële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 juli 2024, omdat vast is komen te staan dat de betreffende schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte ten opzichte van het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van €20.203,- vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 juli 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd Ototol B.V. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.
7.3.2
Benadeelde partij: [benadeelde 1]
Materiële schade
De vordering is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Immateriële schade
Verder kan op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit. Blijkens de aangifte, de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring en de toelichting door de advocaat van de benadeelde partij heeft het incident een grote impact op hem gehad. De benadeelde partij is gediagnosticeerd met PTSS en heeft EMDR-therapie gevolgd, zonder dat dit tot verbetering van zijn toestandsbeeld heeft geleid. Voor de behandeling van zijn klachten zal hij een zwaardere vorm van therapie moeten ondergaan. Gelet hierop, en rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegekend, zal de rechtbank de gevorderde immateriële schade in zijn geheel (€4.000,-) toewijzen.
Totaal toegewezen
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van €7.009,74, bestaande uit €3.009,74 aan materiële schade en €4.000,- aan immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 juli 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte ten opzichte van het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van €7.009,74, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 juli 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde 1] . Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.
7.3.3
Benadeelde partijen: [benadeelde 2] en [benadeelde 3]
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partijen rechtstreeks immateriële schade hebben geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit. Gelet op wat door de benadeelde partijen ter toelichting op hun vordering schriftelijk is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade toewijzen tot een bedrag van €500,- per slachtoffer. De aard en ernst van de normschending in deze zaak brengen in dit geval mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - beide vorderingen toewijzen tot een bedrag van €500,- aan immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 juli 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vorderingen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte ten opzichte van de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van tweemaal € 500,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 juli 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van de slachtoffers genaamd [benadeelde 2] en [benadeelde 3] . Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.
8. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] en de schadevergoedingsmaatregel (feit 2)
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft [benadeelde 4] , ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P. Lootsma, zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces.
De benadeelde partij vordert ter vergoeding van immateriële schade een bedrag van €3.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. Voorts heeft de benadeelde partij verzocht om de vordering ten aanzien van het meer gevorderde, te weten een bedrag van €100.000,- aan toekomstige schade niet-ontvankelijk te verklaren.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de hoogte van de gevorderde immateriële schade dient te worden gematigd en heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor wat betreft het meer gevorderde heeft de raadsman verzocht om dit bedrag niet-ontvankelijk te verklaren.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezen verklaarde feit. Uit de aangifte en de schriftelijke toelichting op de vordering volgt dat het incident voor de benadeelde partij een ingrijpende en traumatiserende ervaring is geweest. Gelet hierop, en op de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, zal de rechtbank de gevorderde immateriële schade in zijn geheel (€3.000,-) toewijzen.
Overige schade
Ten aanzien van de toekomstige schade dient niet-ontvankelijkheid te volgen, nu de wet geen ruimte biedt om toekomstige schade op voorhand te vergoeden. De vordering van de benadeelde partij zal daarom voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Totaal toegewezen
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van €3.000,- aan immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 3 november 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte ten opzichte van het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van €3.000,- vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 3 november 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde 4] . Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de bij parketnummer 09-212923-22 door de kinderrechter in de rechtbank Den Haag op 4 maart 2024 voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 24 uren ten uitvoer wordt gelegd wegens het niet naleven van de algemene voorwaarde.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde werkstraf, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank van 4 maart 2024. Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.4 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
ten aanzien van feit 2:
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
9 (NEGEN) MAANDEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (door de rechtbank begroot op 109 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
3 (DRIE) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (TWEE) jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij SVG Reclassering [instantie] op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zo lang de reclassering dat noodzakelijk acht;
2. gedurende de proeftijd meewerkt aan de begeleiding vanuit Westcoaching of een soortgelijke instelling, en zich houdt aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt;
3. gedurende de proeftijd onderwijs volgt of andere zinvolle en door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding heeft;
geeft opdracht aan SVG Reclassering [instantie] tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen;
beveelt dat de bovengenoemde voorwaarden en het – op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht – uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
de vordering van de benadeelde partij Ototol B.V. en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van €20.203,- en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij Ototol B.V., een bedrag van €20.203,- aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 juli 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen €20.203,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van €7.009,74 en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij [benadeelde 1] , een bedrag van €7.009,74, bestaande uit €3.009,74 aan materiële schade en €4.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 juli 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen €7.009,74, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van €500,- en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij [benadeelde 2] , een bedrag van €500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 juli 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen €500,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van €500,- en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij [benadeelde 3] , een bedrag van €500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 juli 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen €500,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toe tot een bedrag van €3.000,- en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij [benadeelde 4] , een bedrag van €3.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 november 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededader de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen €3.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
de vordering tot tenuitvoerlegging
gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 24 uren, opgelegd bij voormeld vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank in de zaak met parketnummer 09-212923-22.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. van der Harg, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.J.L. van der Waals, kinderrechter,
en mr. C.M. Koole, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 augustus 2025.