Op 3 september 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening door een derdelander uit Oekraïne. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E.R. Weegenaar, had een terugkeerbesluit ontvangen van de minister van Asiel en Migratie, waarin werd bepaald dat zijn tijdelijke bescherming per 4 maart 2024 was geëindigd. De verzoeker had beroep ingesteld tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om de rechtsgevolgen van het besluit op te schorten totdat er op het beroepschrift was beslist.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, aangezien de verzoeker na 4 september 2025 geen gebruik meer kon maken van gemeentelijke opvangvoorzieningen en niet meer in Nederland mocht werken. De voorzieningenrechter wees het verzoek toe en bepaalde dat de verzoeker behandeld moest worden alsof de Richtlijn tijdelijke bescherming nog op hem van toepassing was tot vier weken na de beslissing op het beroep. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 907.
Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter heeft hiermee een belangrijke maatregel getroffen voor de verzoeker, die in een kwetsbare positie verkeert.