Beoordeling door de rechtbank
7. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2001 en heeft de Tunesische nationaliteit. Eiser heeft verklaard dat hij vierenhalf maand in voorarrest heeft gezeten in verband met een bankoverval die door zijn vrienden was gepleegd, omdat zij ook geld aan hem hadden gegeven. Daarna is eiser vrijgelaten. Eiser vermoedt dat zijn broertje te maken kreeg met wraakacties van familieleden van zijn vrienden, omdat hij was vrijgelaten terwijl zijn vrienden nog vastzaten. Om die reden is eiser een maand later Tunesië ontvlucht. Verder vreest eiser bij terugkeer naar Tunesië voor de autoriteiten, omdat hij terugkeert uit Europa en omdat hij niet in het leger wil dienen. Eiser heeft daardoor vrees dat hij in Tunesië de gevangenis in moet.
Het bestreden besluit
8. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
(1) identiteit, nationaliteit en herkomst;
(2) vervullen van de dienstplicht;
(3) wraakacties van familieleden van zijn vrienden als gevolg van de bankoverval.
9. Ten aanzien van het eerste asielmotief heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat eisers nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn, maar zijn identiteit niet. Ook het derde asielmotief acht de minister niet geloofwaardig. Eiser heeft zijn identiteit en de wraakacties van familieleden van zijn vrienden als gevolg van de bankoverval niet onderbouwd met objectieve documenten. De minister heeft vervolgens aan de hand van de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder a, b, c en e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) beoordeeld of het asielmotief alsnog geloofwaardig is. Volgens de minister is dat niet het geval, omdat eiser geen oprechte inspanning heeft geleverd om zijn aanvraag te staven. Volgens de minister heeft eiser daarvoor geen verschoonbare reden kunnen geven. Ook heeft eiser wisselend verklaard over zijn identiteit, verschillende aliassen gebruikt en tegenstrijdig verklaard over het al dan niet hebben van concrete problemen met de familieleden van zijn vrienden. De minister concludeert daarom dat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen en eiser in grote lijnen niet als geloofwaardig kan worden beschouwd.
10. Ten aanzien van het tweede asielmotief heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat het vervullen van de dienstplicht geloofwaardig is. Hoewel eiser de dienstplichtige leeftijd heeft bereikt, is de enkele vrees voor bestraffing wegens terugkeer uit Europa en het weigeren van de militaire dienstplicht in Tunesië volgens de minister op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat eiser een gegronde vrees heeft voor vervolging of dat hij een reëel risico op schade loopt bij terugkeer naar Tunesië.
11. Gelet op het voorgaande komt eiser volgens de minister niet in aanmerking voor een asielvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. Eisers asielaanvraag is als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 30b van de Vw, omdat eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst, de minister
heeft misleid over zijn identiteit en zijn identiteits- of reisdocumenten heeft vernietigd of weggemaakt. Eiser moet Nederland onmiddellijk verlaten en de minister heeft hem een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
Geloofwaardigheidsbeoordeling
Referentiekader
12. Eiser voert aan dat de minister bij de beoordeling onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn referentiekader. Eiser heeft slechts onderwijs genoten tot de zesde klas van het basisonderwijs en moet worden beschouwd als verminderd toerekeningsvatbaar door de traumatische ervaring van de detentie in Tunesië, die hij vlak voor zijn aankomst in Italië heeft ondergaan.
13. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft niet toegelicht waar de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser. Daarnaast heeft eiser ook geen concrete aanwijzingen gegeven waaruit blijkt dat hij in de gehoren bepaalde vragen niet begrepen heeft. Daarbij komt dat de minister in zijn verweer heeft toegelicht dat in de besluitvorming rekening is gehouden met de omstandigheid dat eiser tot de zesde klas onderwijs heeft genoten en enkele maanden een opleiding heeft gevolgd (pagina 6 verslag gehoor veilig land van herkomst). De rechtbank kan de minister verder volgen in zijn standpunt dat niet duidelijk is op welke wijze met de vermeende verminderd toerekeningsvatbaarheid van eiser rekening had moeten worden gehouden, aangezien deze stelling niet op enigerlei wijze is onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
De identiteit van eiser
14. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij geen documenten heeft geregeld om zijn identiteit mee aan te tonen en zijn aanvraag te staven. Volgens eiser zouden de documenten als hij deze eerder naar Nederland had laten sturen terwijl hij ondertussen aan Duitsland was overgedragen – zoals besloten in de Dublinprocedure – waarschijnlijk verloren zijn gegaan. Er was bovendien geen dringende reden om vanaf 19 juli 2024 over documenten te beschikken, aangezien eiser pas sinds 30 april 2025 op de hoogte was dat zijn aanvraag verder werd behandeld in de nationale procedure. Eiser stelt verder dat hij na 4 juni 2025 (na overleg met zijn gemachtigde) weldegelijk oprechte inspanningen heeft geleverd door contact op te nemen met zijn familie om de benodigde documenten te laten toezenden.
15. De rechtbank is van oordeel dat de minister de identiteit van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Daarbij heeft de minister mogen betrekken dat, anders dan eiser stelt, niet is gebleken dat hij oprechte inspanningen heeft geleverd om zijn aanvraag te staven. Volgens eisers eigen verklaring heeft hij contact gehad met zijn familie om documenten te laten toesturen, waaronder een identiteitskaart, een geboorteakte en documenten die betrekking hebben op zijn zaak (pagina 4 verslag gehoor veilig land van herkomst). De minister stelt terecht dat eiser, ondanks toezeggingen daartoe, tot op heden geen van deze documenten heeft overgelegd. De minister heeft dit eiser mogen aanrekenen, temeer nu eiser sinds het Dublingehoor op 19 oktober 2024 bekend is met het belang van (identiteits-)documenten en wordt bijgestaan door zijn gemachtigde. Dat eiser de voormelde documenten niet heeft ingebracht uit vrees dat deze verloren zouden gaan door overdracht aan Duitsland, heeft de minister als een niet verschoonbare reden mogen aanmerken. Bovendien is eiser op 30 april 2025 op de hoogte gebracht dat er geen overdracht aan Duitsland zal plaatsvinden, en dat eisers asielaanvraag in de nationale procedure zal worden behandeld. Toch is nog steeds niet duidelijk wanneer eiser de documenten alsnog aan de minister kan aanleveren. De rechtbank is gelet op het voorgaande met de minister van oordeel dat eiser voldoende tijd is gegund voor het overleggen van de documenten. Eiser heeft overigens niet toegelicht waaruit zijn inspanningen concreet hebben bestaan. De minister stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat eiser geen oprechte inspanning heeft geleverd om zijn identiteit te staven. De beroepsgrond slaagt niet.
De wraakacties van de familieleden van eisers vrienden als gevolg van de bankoverval
16. Eiser voert aan dat hij niet tegenstrijdig heeft verklaard over zijn problemen met de familieleden van zijn veroordeelde vrienden. Eiser heeft verklaard dat hij problemen met de familieleden had, wat heeft geleid tot concrete problemen voor zijn jongere broer. Eiser zelf is echter een maand na zijn vrijlating naar Europa vertrokken en heeft in die periode zelf geen concrete problemen ondervonden.
17. De rechtbank is van oordeel dat de minister de problemen door de gestelde wraakacties van familieleden van eisers vrienden als gevolg van de bankoverval niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Hoewel de rechtbank met eiser van oordeel is dat er – gelet op de context van het asielrelaas – geen sprake is van tegenstrijdigheid, volgt de rechtbank de minister in het standpunt dat eiser dit onderdeel van zijn asielrelaas onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Niet in geschil is dat eiser zijn verklaringen hierover niet met enig document of bewijsmateriaal heeft onderbouwd. In dit kader heeft de minister in de beoordeling kunnen betrekken dat eiser heeft verklaard dat hij over verschillende documenten beschikt die betrekking zouden hebben op de problemen, waaronder een arrestatiebevel van de officier van justitie, bewijsstukken van zijn voorarrest, een bewijsstuk waaruit blijkt dat zijn broer in voorarrest zit, alsmede beeldmateriaal van de vermeende bankoverval (pagina 7 en 9 verslag gehoor veilig land van herkomst). Eiser heeft tot op heden echter geen van deze documenten overgelegd, zonder dat sprake is van een verschoonbare reden, zoals door de rechtbank is overwogen in overweging 15. Ook heeft de minister in de beoordeling kunnen betrekken dat noch uit het gehoor noch uit wat eiser in beroep heeft aangevoerd, blijkt dat hij zelf problemen had met de familieleden van zijn vrienden. De minister heeft eiser verder kunnen tegenwerpen dat zijn verklaringen hierover zijn gebaseerd op vermoedens. Eiser heeft desgevraagd verklaard dat zijn vrees dat de familieleden van zijn vrienden hem iets aan zullen doen, berust op vermoedens (pagina 10 verslag gehoor veilig land van herkomst). Dat er geen sprake is van een tegenstrijdige verklaring, leidt gezien het voorgaande niet tot een ander oordeel van de rechtbank. De beroepsgrond slaagt niet.
Gegronde vrees voor vervolging en reëel risico op ernstige schade
Vrees in verband met de militaire dienstplicht in Tunesië en terugkeer uit Europa
18. Eiser voert aan dat hij bij terugkeer naar Tunesië problemen verwacht in verband met de militaire dienstplicht in Tunesië en door zijn terugkeer vanuit Europa. Eiser stelt dat iedereen die vanuit Europa wordt uitgezet bij aankomst in Tunesië drie maanden in de gevangenis moet.
19. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door terugkeer uit Europa een gevangenisstraf zal moeten ondergaan, noch dat hij problemen zal ondervinden als gevolg van het niet vervullen van de militaire dienstplicht in Tunesië. Hoewel de minister geloofwaardig acht dat eiser de dienstplichtige leeftijd heeft bereikt, heeft de minister voldoende gemotiveerd dat dit op zichzelf niet leidt tot het verlenen van een verblijfsvergunning. Hierbij heeft de minister gewezen op openbare landeninformatie, waaruit volgt dat naleving van de dienstplicht in Tunesië laag is en dat er mogelijkheden zijn om uitstel of vrijstelling van de dienstplicht aan te vragen. Niet is gebleken dat eiser deze opties heeft onderzocht. Bovendien heeft eiser in zijn beroepschrift niet gereageerd op de aangehaalde landeninformatie. De enkele stelling dat eiser problemen verwacht bij terugkeer in verband met de militaire dienstplicht, heeft de minister gelet op het voorgaande terecht onvoldoende mogen vinden. Met deze stelling heeft eiser immers niet onderbouwd dat hij persoonlijk problemen zal ondervinden, noch welke problemen dat zouden zijn. De stelling van eiser dat iedereen die uit Europa terugkeert drie maanden gevangenisstraf krijgt, en dat hij daarom bij terugkeer vreest voor detentie, is niet onderbouwd. De minister heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Tunesië heeft te vrezen voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade. De beroepsgrond slaagt niet.
Afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond
20. Eiser voert verder aan dat de minister zijn asielaanvraag niet heeft kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. Volgens eiser is er geen sprake van het opzettelijk wegmaken van identificerende documenten. Eiser heeft weliswaar verklaard dat hij een identiteitskaart in de zee heeft gegooid, maar dat was niet te kwader trouw zoals bedoeld in voormelde artikel. Eiser heeft dit gedaan om uitzetting te voorkomen en dus niet zodat zijn identiteit of nationaliteit niet vastgesteld zou kunnen worden. Tegen de afwijzing van de aanvraag als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vw zijn geen beroepsgronden aangevoerd.
Opzettelijk wegmaken van identificerende documenten
21. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 30b, eerste lid en onder d, van de Vw kan de minister een asielaanvraag afwijzen als kennelijk ongegrond, als de vreemdeling waarschijnlijk, te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument, dat ertoe kon bijdragen dat zijn identiteit of nationaliteit werd vastgesteld, heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan. Volgens het beleid van de minister is geen sprake van te kwader trouw handelen als de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake is van dwang (paragraaf C2/7.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000). Ook staat hierin dat een aanvraag niet zonder meer kennelijk ongegrond wordt verklaard wanneer identiteits- of reisdocumenten (toerekenbaar) ontbreken, maar dat hiervoor sprake moet zijn van een zekere ‘opzettelijkheid’. De rechtbank overweegt dat in het geval van eiser niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan het wegmaken van zijn identiteitsdocument hem niet aangerekend kan worden. Uit de verklaringen van eiser blijkt immers dat hij zelf zijn identiteitskaart in de zee heeft gegooid, omdat hij bang was dat hij anders zou worden teruggestuurd naar Tunesië (pagina 3 verslag Dublingehoor). Gelet hierop heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser waarschijnlijk te kwader trouw zich van zijn identiteitskaart heeft ontdaan. De beroepsgrond slaagt niet.
22. De minister heeft op zitting het standpunt verlaten dat eisers asielaanvraag kan worden afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat hij afkomstig is uit een veilig land van herkomst.
23. De rechtbank stelt vast dat de minister de asielaanvraag van eiser niet alleen kennelijk ongegrond heeft verklaard omdat hij Tunesië aanmerkt als veilig land van herkomst (artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw), maar ook omdat eiser de minister heeft misleid over zijn identiteit (artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw) en hij waarschijnlijk te kwader trouw een identiteits- of reisdocument, dat ertoe kon bijdragen dat zijn identiteit of nationaliteit werd vastgesteld, heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan (artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw). Tegen de afwijzing op de c-grond zijn geen beroepsgronden aangevoerd en de beroepsgrond tegen afwijzing op de d-grond slaagt niet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de asielaanvraag op grond van deze omstandigheden terecht kennelijk ongegrond is verklaard.