ECLI:NL:RBDHA:2025:16401
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag van een Syrische vreemdeling onder besluitmoratorium
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van een Syrische vreemdeling die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De vreemdeling stelde dat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de minister de aanvraag op 30 november 2023 had ontvangen en dat hij uiterlijk op 30 augustus 2025 moest beslissen, rekening houdend met een verlenging van de beslistermijn onder WBV 2023/34 en het besluitmoratorium dat gold voor Syrië van 14 december 2024 tot en met 13 juni 2025.
De rechtbank overwoog dat de vreemdeling de minister op 23 juni 2025 in gebreke had gesteld, maar dat de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. Hierdoor was de ingebrekestelling prematuur en kon het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk was. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier mr. A.W. van Eerden.