ECLI:NL:RBDHA:2025:16431

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
NL24.27329
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering visum kort verblijf voor vakantie naar Nederland

In deze zaak gaat het om de weigering van een visum kort verblijf voor een vakantie naar Nederland. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een visum om Nederland te bezoeken van 3 januari 2024 tot 17 februari 2024. De rechtbank oordeelt dat de verweerder onvoldoende heeft onderbouwd waarom de aanvraag is afgewezen. Eiser heeft een uitgebreide aanvraag ingediend met bewijs van vliegtickets, hotelreservering en een reisverzekering. De rechtbank stelt vast dat de verweerder niet duidelijk heeft gemaakt welke informatie ontbrak en waarom de aangeleverde documenten niet voldoende waren om het doel van het verblijf aan te tonen. De rechtbank concludeert dat eiser niet is gehoord over zijn aanvraag, wat in strijd is met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om eiser alsnog te horen en een nieuw besluit te nemen. Eiser krijgt gelijk en het beroep is gegrond. De rechtbank bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden en een proceskostenvergoeding van € 1.814,- moet betalen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27329

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.I. Vennik),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een visum kort verblijf. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder eiser had moeten horen over het doel en de omstandigheden van zijn voorgenomen verblijf. Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 24 oktober 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 12 juni 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is met bericht van verhindering niet op de zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Achtergrond
3. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [nummer] 1984. Eiser heeft op 22 september 2023 een visum aangevraagd om in de periode tussen 3 januari 2024 en 17 februari 2024 gedurende zes dagen Nederland te bezoeken met als reisdoel toerisme. Bij zijn aanvraag zit een hotelreservering voor de periode van 5 januari 2024 tot 11 januari 2024 en een vliegticket voor dezelfde periode.
Het bestreden besluit
4. In het besluit van 24 oktober 2023 is de visumaanvraag afgewezen omdat zowel het doel van eisers verblijf in Nederland, als eisers sociale en economische binding met Marokko onvoldoende zijn aangetoond. In het bestreden besluit gaat verweerder alleen in op het doel van het verblijf. In het bestreden besluit meldt verweerder dat bij navraag bij het [naam hotel] is gebleken dat eisers creditcard gegevens niet kloppen. Het hotel heeft bij het uitblijven van eisers bezoek aan het hotel geprobeerd de kosten in rekening te brengen op de door eiser opgegeven creditcard maar dit is mislukt. Eiser heeft geen nieuwe hotelreservering gemaakt. Door verweerder wordt daarom aangenomen dat de hotelreservering slechts is gemaakt om aan een visum te komen. Dit zorgt voor twijfel aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van alle overige door eiser verstrekte informatie over zijn reisdoel en aan de motieven van eisers visumaanvraag. Ook werpt verweerder tegen dat de locaties die eiser wenst te bezoeken niet concretiseren wat hij in Nederland wenst te doen, omdat het alleen een opsomming is van bekende plaatsen in Nederland.
Mocht verweerder zonder nader onderzoek concluderen dat het doel niet is aangetoond?
5. Eiser voert aan dat hij een creditcard van een vriend heeft gebruikt om de hotelreservering te maken, omdat hij zijn eigen bankkaart niet kan gebruiken voor online betalingen. Hij betwist dat het gaat om ongeldige creditcard gegevens en ook dat hij enkel een reservering heeft gemaakt om aan een visum te komen. Verweerder had eiser over het probleem met de creditcard kunnen contacteren. Eiser heeft geen nieuwe hotelreservering gemaakt omdat het onduidelijk is voor hem of en wanneer hij Nederland kan inreizen. Eiser wenst te komen als toerist en het is hem onduidelijk wat hij nog meer kan aantonen over zijn reis dan door te vertellen wat hij als toerist gaat doen. Dat maakt niet dat het niet aannemelijk is dat eiser voor het reisdoel toerisme naar Nederland wil komen. Het had op de weg van verweerder had gelegen om via het horen eiser de gelegenheid te bieden om opheldering te kunnen verschaffen over de betaling van het hotel en de bezienswaardigheden die hij wenst te bezoeken. Eiser verwijst naar de Afdelingsuitspraak van 6 juli 2022 [1] en ook naar zijn verzoek in bezwaar om gehoord te worden.
6. De Afdeling heeft in de door eiser genoemde uitspraak van 6 juli 2022 het juridisch kader weergegeven ten aanzien van de plicht om te horen in vreemdelingenzaken. Daaruit volgt dat het uitgangspunt is dat een vreemdeling wordt gehoord in bezwaar. Dit uitgangspunt geldt te meer in zaken waarin er beoordelingsruimte is en de beslissing sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. De vraag of van een gehoor kan worden afgezien, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Met deze uitzondering op de hoorplicht moet terughoudend worden omgegaan, volgt uit de uitspraak.
6.1.
De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank stelt vast dat eiser zich actief heeft ingespannen om het doel en de verblijfsomstandigheden van zijn verblijf nader toe te lichten en te onderbouwen. Eiser heeft een uitgebreide aanvraag ingediend waarin hij een bewijs van zijn vliegtickets laat zien en ook een hotelreservering en een reisverzekering. Eiser heeft in bezwaar nog een reisplan overgelegd, waar specifiek wordt ingegaan op de activiteiten die hij wil ondernemen tijdens zijn bezoek. Uit het primaire besluit volgt niet waarom verweerder de visumaanvraag heeft afgewezen en welke documenten eiser had moeten verschaffen om het doel van zijn voorgenomen reis wel aannemelijk te maken. Het primaire besluit bevat namelijk enkel de motivering dat eiser onvoldoende verifieerbare informatie heeft verschaft over zijn reis zonder dit te specificeren. Verweerder heeft ook in de bezwaarfase geen duidelijkheid gegeven waarom de aangeleverde informatie en documenten onvoldoende zijn om het verblijfsdoel aan te tonen. Ook heeft verweerder geen nadere documenten bij eiser opgevraagd.
Verweerder komt pas in het bestreden besluit met de tegenwerping dat eiser het verblijfsdoel niet heeft aangetoond omdat hij onjuiste creditcardgegevens zou hebben ingevuld bij het reserveren van het hotel. Eiser heeft in beroep aangegeven dat hij de creditcard van een vriend heeft gebruikt omdat hij met zijn creditcard niet online kan betalen. Die verklaring is ondertekend door eiser en de vriend van wie hij de creditcard heeft geleend.
Ook blijkt uit het bestreden besluit niet hoe eiser zijn bezoek nog verder had moeten concretiseren.
Het is dan ook niet duidelijk waarom verweerder van een hoorzitting heeft afgezien. Juist tijdens een hoorzitting had verweerder aan eiser de gelegenheid kunnen bieden om een toelichting te geven op de mislukte betaling via de creditcard en wat hij van plan is om te gaan doen tijdens zijn bezoek. Verweerder kan bij het horen ook aanvullende vragen stellen en aangeven welke documenten nog meer nodig zijn voor eisers aanvraag. Des te meer nu verweerder in het bestreden besluit aan eiser tegenwerpt dat hij bewust een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven om aan een visum te komen.
De conclusie is dat het beroep van eiser gegrond is, omdat in de bezwaarfase ten onrechte geen gehoor heeft plaatsgevonden.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat het is genomen in strijd met artikel 7:2 van de Awb [2] . Dit betekent dat verweerder eiser alsnog moet horen en het bezwaar daarna opnieuw moet beoordelen. De rechtbank ziet daarom geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen.
7.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor in verband met het horen van eiser 10 weken.
7.2.
Voor het nemen van een nieuw besluit moet verweerder eiser horen of hem schriftelijk in de gelegenheid stellen te reageren op de informatie over de betaling van het hotel en het overgelegde reisplan.
7.3.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 187,- aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 12 juni 2024;
- draagt verweerder op binnen 10 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Doorman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), ECLI:NL:RVS:2022:1918.
2.Algemene wet bestuursrecht.