ECLI:NL:RBDHA:2025:16458

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
NL25.40847
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en schadevergoeding na opheffing van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende persoon. De maatregel van bewaring was op 23 juni 2025 opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft tegen het voortduren van deze maatregel beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. Op 2 september 2025 heeft verweerder de maatregel opgeheven, maar de rechtbank moest beoordelen of de bewaring onrechtmatig was geworden voor deze opheffing.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring tot 12 augustus 2025 rechtmatig was, maar dat de beoordeling van de rechtmatigheid zich enkel richtte op de periode na deze datum. Eiser heeft op 21 augustus 2025 aangegeven zijn asielaanvraag te willen intrekken, wat volgens de rechtbank aanleiding had moeten zijn voor verweerder om de maatregel van bewaring op te heffen. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring vanaf 30 augustus 2025 onrechtmatig was, omdat verweerder niet tijdig heeft gereageerd op de intrekking van de asielaanvraag.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en verweerder veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 400 voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende vier dagen. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 907, die door de Staat der Nederlanden moeten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.40847

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Verweerder heeft op 23 juni 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Desgevraagd heeft verweerder op 2 september 2025 een reactie op de beroepsgronden ingediend. Diezelfde dag heeft verweerder de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 3 september 2025.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2003 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. [2] Uit de uitspraak van 15 augustus 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, 12 augustus 2025, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds 12 augustus 2025.
4. Eiser voert aan dat hij op 21 augustus 2025 via zijn gemachtigde aan de regievoerder heeft meegedeeld dat hij zijn asielaanvraag van 23 juni 2025 wil intrekken. Eveneens op 21 augustus 2025 heeft hij het beroep tegen de afwijzing van eisers asielaanvraag en het daarbij behorende verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken. Verweerder had de maatregel van bewaring moeten opheffen binnen 48 uur na de mededeling van eiser dat hij zijn asielaanvraag niet wil handhaven dan wel na de intrekking van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening. Nu dit niet is gebeurd, is het voortduren van de maatregel na 3 juli 2025 dan wel 23 augustus 2025 onrechtmatig.
5. In reactie op de beroepsgronden heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de maatregel van bewaring per 30 augustus 2025 onrechtmatig is. Verweerder heeft de maatregel op 2 september 2025 opgeheven en schadevergoeding aangeboden voor de vier dagen die eiser onrechtmatig in bewaring heeft gezeten.
6. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel van bewaring vanaf 23 augustus 2025 onrechtmatig is geworden. Wel heeft verweerder terecht geconcludeerd dat de maatregel van bewaring vanaf 30 augustus 2025 onrechtmatig is geworden. Daarbij is het volgende van belang. Uit het dossier blijkt dat de gemachtigde van eiser op 21 augustus 2025 per e-mail aan (onder andere) de regievoerder heeft meegedeeld dat eiser te kennen heeft gegeven dat hij zijn asielaanvraag wil intrekken en dat daarom wordt verzocht de regievoerder te bevorderen dat eiser zijn asielaanvraag formeel kan intrekken. Op diezelfde datum heeft eiser ook de rechtbank laten weten dat het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zullen worden ingetrokken. Uit het dossier blijkt verder dat eiser op 27 augustus 2025 het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag en het verzoek om een voorlopige voorziening daadwerkelijk heeft ingetrokken. De asielprocedure van eiser is daardoor op 27 augustus 2025 beëindigd. Verweerder had vervolgens de maatregel uiterlijk op 29 augustus 2025 moeten omzetten. [3] Nu verweerder dat niet heeft gedaan, is de maatregel van bewaring met ingang van 30 augustus 2025 onrechtmatig geworden.
7. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring was met ingang van 30 augustus 2025 onrechtmatig. De ambtshalve toetsing leidt niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring vanaf een eerder moment onrechtmatig was.
8. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 4 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 4 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 400.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser
tot een bedrag van € 400, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van
deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907.
Deze uitspraak is gedaan op 4 september 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Uitspraak van 3 juli 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:11749) en 15 augustus 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:15199).
3.Vergelijk met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1869).