ECLI:NL:RBDHA:2025:16496

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
5 september 2025
Zaaknummer
NL25.40596
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Marokkaanse asielzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 september 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser, een Marokkaanse asielzoeker, was opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had op 5 augustus 2025 een besluit ontvangen waarin de bewaring werd opgelegd. De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de bewaring en stelde dat hij op onjuiste gronden in bewaring was gesteld, omdat zijn asielaanvraag als kennelijk ongegrond was beoordeeld zonder dat hij de beroepstermijn in Nederland mocht afwachten.

De rechtbank overwoog dat de minister de bewaring op juiste gronden had opgelegd, aangezien eiser geen identiteitsdocumenten had en illegaal Nederland was binnengekomen. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, voldoende waren om de bewaring te rechtvaardigen. Eiser had geen vaste woon- of verblijfplaats en had zich eerder aan het toezicht onttrokken. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat er geen lichter middel kon worden opgelegd en dat de maatregel van bewaring rechtmatig was. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 4 september 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.40596
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. H. Drenth),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. N. Schoonbrood).

Procesverloop

Bij besluit van 5 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
De minister heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Barzizaoua. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1993.
Onrechtmatigheid van de maatregel (grondslag)
2. Eiser stelt dat de maatregel van begin af aan onrechtmatig is, omdat hij op onjuiste grond in bewaring is gesteld. Op de asielaanvraag van eiser is op 27 augustus 2025 een beschikking geslagen waarin zijn aanvraag als kennelijk ongegrond wordt beoordeeld. In deze beschikking staat niet opgenomen dat eiser de beroepstermijn in Nederland mag afwachten. Daardoor had de maatregel van bewaring moeten worden opgezet naar artikel 59, eerste lid, van de Vw.
4. De rechtbank overweegt het volgende. In het arrest Gnandi1 en de beschikking C., J. en S.2 heeft het Hof van Justitie onder meer geoordeeld dat de Terugkeerrichtlijn de mogelijkheid biedt om gelijktijdig met de afwijzing van een asielaanvraag een terugkeerbesluit op te leggen. Voorwaarde daarbij is wel dat de betrokken lidstaat waarborgt dat het rechtsmiddel tegen het besluit waarbij dat verzoek is afgewezen ten volle doeltreffend is.3 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft hieruit afgeleid dat een vreemdeling, nadat de asielaanvraag ongegrond is verklaard, gedurende de rechtsmiddelentermijn procedureel rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw.4 In deze periode mag de maatregel
van bewaring worden voortgezet op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. De rechtbank is van oordeel dat op het moment van het sluiten van het onderzoek de rechtsmiddelentermijn nog niet was verstreken. De voortduring van de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw is dus in ieder geval tot op het moment van het sluiten van het onderzoek rechtmatig. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
5. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser alle zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd heeft betwist. Eiser stelt ten aanzien van de zware grond onder 3a dat hij een asielzoeker is en er voor hem geen voorgeschreven wijze is om Nederland rechtmatig binnen te komen. Ten aanzien van de zware grond onder 3b stelt eiser dat hij niet op de hoogte was dat hij Europa moest verlaten. Eiser heeft dit besluit niet uitgereikt gekregen of via een andere weg ontvangen.
1. HvJEU 19 juni 2018, ECLI:EU:C:2018:46.
2 HvJEU 5 juli 2018, ECLI:EU:C:2018:544.
3 ABRvS 5 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1710.
4 ABRvS 15 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3442.
7. De rechtbank oordeelt dat de minister de zware gronden onder 3a en 3b aan de maatregel van bewaring ten grondslag mocht leggen. Eiser heeft geen identiteitsdocumenten en heeft verklaard dat hij illegaal met de boot naar Spanje is gereisd. Hier heeft de minister terecht mogen concluderen dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Dat eiser een asielzoeker is doet daar niet aan af. Op 21 november 2022 is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. Op pagina 2 van dit besluit (dossierstuk 33) staat opgenomen dat een afschrift van dat besluit onmiddellijk aan de vreemdeling is uitgereikt. Eiser heeft hier geen gehoor aan gegeven door Europa bewust niet te verlaten en zich daarmee aan het toezicht onttrokken. Deze gronden zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt niet.
8. De twee zware gronden onder 3a en 3b zijn voldoende om de maatregel te kunnen dragen. De rechtbank laat de overige door eiser betwiste gronden om die reden verder onbesproken.
Lichter middel
9. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Het opleggen van een lichter middel is nog niet eerder geprobeerd en dient alsnog te worden toegepast.
10. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er niet kan worden volstaan met een lichter middel en daarom meteen de maatregel van bewaring mocht opleggen. Aan eiser is in 2022 een terugkeerbesluit opgelegd en hier heeft hij geen gehoor aangegeven. Verder heeft eiser geen vaste woon- of verblijfplaats, heeft hij geen melding gemaakt bij binnenkomst in Nederland en heeft hij geen geldig identiteitsdocument. Hieruit volgt het risico dat eiser zich zal onttrekken aan het toezicht bij het opleggen van een lichter middel. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

11. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 september 2025

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.