In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor Gift Omoruyi en Miracle Omoruyi. De minister van Asiel en Migratie heeft op 16 april 2025 het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft het beroep gehandhaafd en verzocht om een proceskostenvergoeding en dwangsommen. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag niet meer ontvankelijk is, omdat met het besluit op de aanvraag aan het beroep is tegemoetgekomen. Eiser heeft in dat geval geen procesbelang meer. De rechtbank oordeelt echter dat eiser terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar, en veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50. Dit bedrag is vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Daarnaast heeft eiser verzocht om de verbeurde bestuurlijke dwangsom vast te stellen, maar dit verzoek is afgewezen omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft bepaald dat de minister het door eiser betaalde griffierecht van € 194 moet vergoeden. De uitspraak is gedaan op 4 september 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.