ECLI:NL:RBDHA:2025:16543

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
5 september 2025
Zaaknummer
NL25.40371
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 25 augustus 2025, waarin de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 2 september 2025 op zitting behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door mr. H.K. Westerhof, als waarnemer van de gemachtigde van eiser, en de gemachtigde van de minister. De rechtbank beoordeelt of de minister eiser in bewaring mocht stellen aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd. Het beroep is ongegrond verklaard, omdat de minister terecht de maatregel van bewaring heeft opgelegd. De rechtbank legt uit dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De rechtbank concludeert dat de niet betwiste zware gronden voldoende zijn voor de maatregel van bewaring. Eiser heeft betwist dat er zicht op uitzetting is, maar deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank ziet geen grond om te oordelen dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. Het beroep is ongegrond verklaard, wat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de minister geen schadevergoeding hoeft te betalen. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.40371

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 september 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. Jhingoer),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 25 augustus 2025, waarin de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 2 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door mr. H.K. Westerhof, als waarnemer van de gemachtigde van eiser (beide via een beeldverbinding) en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. De minister heeft terecht de maatregel van bewaring opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), [1] als zware gronden vermeld dat eiser
  • (3a) Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • (3b) zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • (3c) eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
  • (3d) niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser
  • (4a) zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
  • (4b) meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend, die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
  • (4c) geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • (4d) niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
  • (4f) arbeid heeft verricht in strijd met de Wet Arbeid Vreemdelingen.
4.1.
Eiser heeft de zware gronden 3a en 3d en de lichte gronden 4a, 4b, 4c en 4f betwist. De minister heeft ter zitting de lichte grond 4d laten vallen. Wat eiser aanvoert geeft geen aanleiding om de gronden van bewaring onvoldoende te achten. De reden hiervoor is dat de niet betwiste zware gronden 3b en 3c feitelijk juist zijn. Dit is voldoende als grondslag voor de maatregel van bewaring. [2] De rechtbank beoordeelt daarom de beroepsgronden die zijn aangevoerd tegen de overige aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden niet. De beroepsgrond slaagt niet.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
5. Eiser brengt naar voren dat uit de stukken blijkt dat een aanvraag om een laissez-passer is gedaan, maar dat hier verder niets over bekend is. Eiser is daarom benieuwd hoe die procedure er verder uit gaat zien en of er zicht is op uitzetting of uitzettingshandelingen.
5.1.
Voor zover eiser hiermee bedoeld heeft aan te voeren dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is, slaagt deze beroepsgrond niet. In het algemeen ontbreekt zicht op uitzetting naar Nigeria binnen een redelijke termijn niet. [3] Er is ook geen aanleiding om te oordelen dat dit in het geval van eiser anders is. Uit de stukken blijkt dat op 28 augustus 2025 een aanvraag is gedaan om een laissez-passer. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat die aanvraag niet verder in behandeling wordt genomen. Dat daar verder nog geen informatie over bekend is, is daarvoor onvoldoende, gelet op het feit dat de aanvraag pas recent is gedaan. Bovendien heeft de minister er terecht op gewezen dat eiser deze procedure kan bespoedigen door identificerende documenten aan te leveren.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de minister geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.In het bijzonder artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000.
2.Vergelijk ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
3.Zie ABRvS 20 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2707 en 27 mei 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:2418.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.