ECLI:NL:RBDHA:2025:16553
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Nigeriaanse eiser op grond van medische omstandigheden en risico op schending van artikel 3 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 september 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse eiser. De eiser had zijn asielaanvraag ingediend na een gewelddadig verleden in Nigeria, waarbij zijn vader en broer door huurlingen zijn vermoord. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. De minister had de aanvraag afgewezen op basis van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, met de stelling dat de vrees van de eiser voor vervolging niet aannemelijk was. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geconcludeerd dat er geen concrete aanwijzingen waren dat de eiser bij terugkeer naar Nigeria daadwerkelijk gevaar liep. De rechtbank benadrukte dat de eiser na het incident in 2011 geruime tijd in Nigeria had verbleven zonder verdere problemen en dat eerdere bedreigingen via sociale media niet hadden geleid tot daadwerkelijke problemen.
Daarnaast heeft de rechtbank de medische situatie van de eiser in overweging genomen. De eiser stelde dat hij lijdt aan een posttraumatische stressstoornis en dat gedwongen terugkeer naar Nigeria in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank oordeelde echter dat de minister op basis van een BMA-advies had kunnen concluderen dat de eiser in staat was om te reizen en dat er geen medische noodsituatie werd verwacht bij het uitblijven van behandeling. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser ongegrond verklaard en de afwijzing van de asielaanvraag bevestigd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun vrees voor vervolging en medische situatie adequaat te onderbouwen.