ECLI:NL:RBDHA:2025:16571

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
NL25.40065 NL25.40067
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortduren van de maatregel van bewaring in vreemdelingenzaken met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 september 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Drenth, had beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen. De Minister had de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, en deze was op 19 augustus 2025 opgeheven. De rechtbank oordeelde dat de Minister voldoende voortvarend handelde in de uitzetting van de eiser, ondanks dat er tussen juni en augustus 2025 geen vertrekgesprekken hadden plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging door de Minister op 15 augustus 2025 tijdig en voldoende gemotiveerd was, en dat er geen sprake was van frustratie van het onderzoek naar de identiteit van de eiser. De rechtbank oordeelde verder dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat de Minister niet had hoeven volstaan met een lichter middel, gezien het risico op onttrekking aan het toezicht. De uitspraak is openbaar gemaakt op 5 september 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.40065 en NL25.40067

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. H. Drenth),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. N. Schoonbrood).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2025
(bestreden besluit 1)heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel is op 19 augustus 2025 opgeheven.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Bij besluit van 19 augustus 2025
(bestreden besluit 2)heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft ook tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 1 september 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Lazar. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1993.
Bestreden besluit 1 (zaaknummer NL.25.40067)
Voortvarend handelen
2. Eiser stelt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Tussen 6 juni 2025 en 22 augustus 2025 hebben geen vertrekgesprekken plaatsgevonden. Dit is volgens eiser in strijd met artikel 5 van het EVRM en artikel 6 van het HVEU.
3. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Van 7 juli 2025 tot en met 18 augustus 2025 had eiser rechtmatig verblijf als asielzoeker. Er bestaat dan geen verplichting om uitzettingshandelingen te verrichten omdat eiser op dat moment niet verwijderbaar is. Zodra eiser verwijderbaar was, na de uitspraak van de rechtbank op 18 augustus 2025, heeft de minister op 19 augustus 2025 een vluchtaanvraag verzonden en een vertrekgesprek gevoerd op 22 augustus 2025. Deze handelingen zijn voldoende om de oordelen dat de minister voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.

Verzwaarde belangenafweging

4. Eiser voert aan dat er op 15 augustus 2025 een verzwaarde belangenafweging is gemaakt. Eiser stelt dat hierbij geen sprake is van frustratie van het onderzoek naar zijn identiteit, omdat zijn identiteit al was bevestigd en met deze identiteit ook een vlucht voor hem was geboekt. Verder heeft eiser op 4 juli 2025 een asielaanvraag ingediend en heeft de minister op diezelfde dag een rappel aan de Algerijnse autoriteiten gezonden. Dit is in strijd met artikel 3 van het EVRM. Het voortduren van de maatregel van bewaring is in strijd met het evenredigheidsbeginsel omdat deze niet langer proportioneel is. Daarom had aan eiser een lichter middel opgelegd moeten worden, mede gelet op het feit dat eiser al geruime tijd een relatie heeft met zijn vriendin in Nederland, hetgeen toepassing van een lichter middel rechtvaardigt.
5. De rechtbank oordeelt allereerst dat de minister tijdig, namelijk na zes maanden, een verzwaarde belangenafweging heeft gemaakt op 15 augustus 2025. De minister heeft voldoende gemotiveerd waarom deze belangenafweging niet in het voordeel van eiser uitvalt. In deze verzwaarde belangenafweging heeft de minister het feit dat eiser een vriendin heeft meegewogen. Verder zijn door eiser geen concrete belangen genoemd, ook niet op de zitting, waardoor de belangenafweging in zijn voordeel had moeten uitvallen. De stelling van eiser dat eerder een vlucht is geboekt met de bevestigde identiteit van eiser en daarom geen sprake is van frustratie volgt de rechtbank niet. De minister wijst er op de zitting terecht op dat de identiteit van eiser is bevestigd in het laissez-passertraject en dat dit niet door de medewerking van eiser zelf komt. De minister mocht er dus vanuit gaan dat eiser zijn uitzetting frustreert door geen medewerking te verlenen en meerdere asielaanvragen in te dienen, waarvan de laatste aanvraag op de dag van zijn uitzetting.
6. Verder oordeelt de rechtbank dat sprake is van een gebrek met betrekking tot het door de minister verzonden rappel op 4 juli 2025. Op 4 juli 2025 heeft eiser een asielaanvraag ingediend en had daarmee rechtmatig verblijf als asielzoeker in procedure. Als asielzoeker in procedure was eiser op dat moment niet verwijderbaar en daarom had de minister geen uitzettingshandelingen mogen verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank is het geconstateerde gebrek niet dermate ernstig, dat dit zwaarder weegt dan de belangen van de minister bij de maatregel van bewaring. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de maatregel van bewaring hierom onrechtmatig te achten. De beroepsgrond slaagt niet.
Bestreden besluit 2 (zaaknummerNL25.40065)
Vertaling informatiefolder
7. Eiser stelt dat hij vertaling van de maatregel van bewaring (dossierstukken 4 en 5) niet heeft ontvangen. Uit het dossier blijkt ook niet dat een uitreiking van de vertaling heeft plaatsgevonden.
8. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het gehoor voor inbewaringstelling (M110), pagina 6, volgt dat de verbalisant een folder over de maatregel van bewaring in de Arabische taal heeft overhandigd. Dit document is op ambtseed opgemaakt. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud hiervan. De beroepsgrond slaagt niet.

Bewaringsgronden

9. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
10. Eiser betwist de zware grond onder 3i. De rechtbank is echter van oordeel dat de niet betwiste zware gronden onder 3a, 3b, 3c en 3d en de lichte gronden onder 4a, 4b, 4c en 4d feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, omdat hieruit een risico op onttrekking aan het toezicht blijkt. De rechtbank laat de door eiser betwiste grond om die reden verder onbesproken.

Lichter middel

11. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser heeft al een paar jaar een vriendin in Nederland en zou dan ook bij haar kunnen verblijven in plaats van in vreemdelingenbewaring. De omstandigheid dat eiser een vriendin heeft waar hij kan verblijven, is door de minister onvoldoende danwel niet meegewogen.
12. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er niet kan worden volstaan met een lichter middel. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de minister de vriendin van eiser wel degelijk heeft genoemd bij de overweging of een lichter middel kan worden ingezet. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat uit de motivering niet blijkt welk gewicht de minister hieraan toekent, maar dat maakt niet dat de motivering onvoldoende is. Uit de niet betwiste gronden van de maatregel en de motivering blijkt al dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Verder heeft eiser zich eerder aan het toezicht onttrokken, heeft hij eerder de mogelijkheid gehad om zelfstandig te vertrekken en is hij eerder met onbekende bestemming (MOB) vertrokken. In de stelling van eiser dat hij bij zijn vriendin kan verblijven ziet de rechtbank, gelet op het onttrekkingsrisico, ook geen aanleiding voor het oordeel dat de minister met het opleggen van een lichter middel had moeten volstaan. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

13. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
14. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
05 september 2025

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak inzake NL25.40067 staat geen rechtsmiddel open.
Tegen de uitspraak inzake NL25.40065 kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.