ECLI:NL:RBDHA:2025:16572

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
NL25.34962
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag van een Syrische vreemdeling door prematuur ingediende ingebrekestelling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van een Syrische vreemdeling die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De vreemdeling stelde dat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de minister de aanvraag op 9 februari 2024 had ontvangen en dat hij uiterlijk binnen zes maanden, dus voor 9 augustus 2025, moest beslissen. Echter, er gold een besluitmoratorium voor Syrië van 14 december 2024 tot en met 13 juni 2025, waardoor de beslistermijn voor asielaanvragen van vreemdelingen uit Syrië was verlengd met één jaar, tot maximaal 21 maanden. Dit betekende dat de minister in dit geval tot uiterlijk 9 augustus 2025 de tijd had om te beslissen.

De vreemdeling had de minister op 7 juli 2025 in gebreke gesteld, maar de rechtbank oordeelde dat deze ingebrekestelling prematuur was, omdat de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. Hierdoor was het beroep van de vreemdeling kennelijk niet-ontvankelijk. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.34962
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. N. Wouters),

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).

Overwegingen

1. De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
Is het beroep van eiser ontvankelijk?
3. De minister heeft de aanvraag op 9 februari 2024 ontvangen. De minister moet uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.3
1. Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
3 Artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Aanvankelijk heeft de minister de beslistermijn onder toepassing van WBV 2023/26 met negen maanden verlengd. De minister heeft deze WBV echter weer ingetrokken (IB 2025/28). Als gevolg hiervan geldt voor alle asielaanvragen die zijn ingediend vanaf 1 januari 2024 weer een beslistermijn van zes maanden.
4. Eiser komt uit Syrië. Met ingang van 14 december 2024 tot en met 13 juni 2025 gold voor Syrië een besluitmoratorium.4 Gedurende de tijd dat het besluitmoratorium van kracht was, besliste de minister niet op asielaanvragen van vreemdelingen uit dat land. De beslistermijn voor asielaanvragen die vóór of tijdens de werking van het besluitmoratorium werden ontvangen, is verlengd met één jaar tot ten hoogste 21 maanden.5
5. Het moratorium is mede van toepassing op asielaanvragen waarvan de beslistermijn van zes maanden is verstreken op het moment van de inwerkingtreding van het moratorium.6 De aanvraag van eiser valt onder deze situatie en daarmee dus onder het toepassingsbereik van het moratorium.
6. De minister diende uiterlijk op 9 augustus 2025 te beslissen op de aanvraag (9 februari 2024 + zes maanden + één jaar, tot in totaal ten hoogste 21 maanden). Eiser heeft de minister op 7 juli 2025 in gebreke gesteld. De beslistermijn was op dat moment nog niet verstreken. De ingebrekestelling is dus te vroeg ingediend. Het beroep is daarmee kennelijk niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.
4 Stcrt. 2024, 41538.
5 Artikel 43, eerste lid, van de Vw en artikel 2 van het Besluit instelling besluitmoratorium en vertrekmoratorium vreemdelingen afkomstig uit Syrië.
6 Vgl. o.m. de uitspraak van de ABRvS van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3600, onder 5.3.
t