ECLI:NL:RBDHA:2025:16572
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag van een Syrische vreemdeling door prematuur ingediende ingebrekestelling
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van een Syrische vreemdeling die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De vreemdeling stelde dat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de minister de aanvraag op 9 februari 2024 had ontvangen en dat hij uiterlijk binnen zes maanden, dus voor 9 augustus 2025, moest beslissen. Echter, er gold een besluitmoratorium voor Syrië van 14 december 2024 tot en met 13 juni 2025, waardoor de beslistermijn voor asielaanvragen van vreemdelingen uit Syrië was verlengd met één jaar, tot maximaal 21 maanden. Dit betekende dat de minister in dit geval tot uiterlijk 9 augustus 2025 de tijd had om te beslissen.
De vreemdeling had de minister op 7 juli 2025 in gebreke gesteld, maar de rechtbank oordeelde dat deze ingebrekestelling prematuur was, omdat de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. Hierdoor was het beroep van de vreemdeling kennelijk niet-ontvankelijk. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.