ECLI:NL:RBDHA:2025:16576
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielberoep wegens prematuur ingediende ingebrekestelling
In deze zaak heeft eiser, een Syrische vreemdeling, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag op 2 februari 2024 heeft ontvangen en dat hij uiterlijk op 2 augustus 2025 had moeten beslissen, rekening houdend met een besluitmoratorium dat gold voor Syrië van 14 december 2024 tot en met 13 juni 2025. Gedurende deze periode was de beslistermijn voor asielaanvragen van vreemdelingen uit Syrië verlengd met één jaar, waardoor de totale beslistermijn maximaal 21 maanden bedraagt.
Eiser heeft de minister op 11 juli 2025 in gebreke gesteld, maar de rechtbank oordeelt dat deze ingebrekestelling prematuur was, aangezien de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. Hierdoor is het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en komt niet toe aan de vraag of de minister een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van een ingebrekestelling en de gevolgen van het besluitmoratorium voor asielaanvragen uit Syrië.