ECLI:NL:RBDHA:2025:16606
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 3 september 2025, beoordeelt de voorzieningenrechter de ontvankelijkheid van een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA). De voorzieningenrechter heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht.
De voorzieningenrechter wijst erop dat de indiener van een verzoek om voorlopige voorziening verplicht is om griffierecht te betalen. Indien het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is voldaan, kan het verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. In dit geval heeft de griffier verzoekster op 7 augustus 2024 per aangetekende brief geïnformeerd over de betalingsverplichting en de termijn waarbinnen het griffierecht moest worden voldaan. Verzoekster heeft echter nagelaten het griffierecht te betalen en heeft geen geldige reden opgegeven voor deze verzuim.
De voorzieningenrechter concludeert dat het niet betalen van het griffierecht niet verontschuldigbaar is en verklaart het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, zoals bepaald in de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).