ECLI:NL:RBDHA:2025:16607

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
AWB 24 12425
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling ontvankelijkheid verzoek voorlopige voorziening in asielzaak

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 september 2025, wordt de ontvankelijkheid van een verzoek om voorlopige voorziening beoordeeld. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R. van Iperen, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA). De voorzieningenrechter heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht.

De voorzieningenrechter legt uit dat indiener van een verzoek om voorlopige voorziening verplicht is om griffierecht te betalen. Indien het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald, kan het verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard, tenzij er sprake is van een verontschuldigbare reden. De griffier had verzoekster op 7 augustus 2024 per aangetekende brief geïnformeerd over de betalingsverplichting en de termijn waarbinnen het griffierecht moest worden voldaan. Verzoekster heeft echter nagelaten het griffierecht te betalen en heeft hiervoor geen verklaring gegeven.

Op basis van de financiële administratie van de rechtbank heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat verzoekster het griffierecht niet heeft voldaan. Gezien het ontbreken van een verontschuldigbare reden voor het niet betalen, heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing, zoals bepaald in de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/12425

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 september 2025 in de zaak tussen

[verzoekster], v-nummer: [nummer], verzoekster

(gemachtigde: mr. R. van Iperen),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter de ontvankelijkheid van het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster hangende haar bezwaar tegen de afwijzing van haar aanvraag voor verlening van een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA).
1.1.
De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De indiener van een verzoek om voorlopige voorziening moet griffierecht betalen. De voorzieningenrechter verklaart dit verzoek niet-ontvankelijk als het bedrag niet binnen de gestelde termijn is betaald, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. [2]
3. De griffier heeft verzoekster op 7 augustus 2024 bij aangetekende brief in de gelegenheid gesteld om uiterlijk twee weken na deze datum het griffierecht te betalen. In die brief is ook aan verzoekster medegedeeld dat zij het griffierecht tijdig moet betalen. Als zij dit bedrag niet binnen de betalingstermijn betaalt, loopt zij het risico dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk wordt verklaard. De voorzieningenrechter stelt op basis van de financiële administratie van de rechtbank vast dat verzoekster het griffierecht niet heeft voldaan. Zij heeft hier ook geen reden voor gegeven. De voorzieningenrechter vindt het niet betalen van het griffierecht daarom niet verontschuldigbaar. Het verzoek om voorlopige voorziening is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dit mogelijk.
2.Dit staat in artikel 8:41, zesde lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:82, derde lid, van de Awb.