In deze uitspraak van 8 september 2025 beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarin aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E. Derksen, heeft beroep ingesteld tegen de maatregel die op 22 augustus 2025 is opgelegd. De rechtbank heeft de zaak op 2 september 2025 behandeld, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was.
De rechtbank concludeert dat de minister terecht de maatregel van bewaring heeft opgelegd. Eiser heeft aangevoerd dat het proces-verbaal van bevindingen niet aan hem is uitgereikt, wat volgens hem de motivering van de maatregel heeft gewijzigd. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet in zijn belangen is geschaad, omdat de relevante gronden voor de maatregel duidelijk waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende gronden heeft om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en niet zal meewerken aan zijn uitzetting.
De rechtbank wijst ook de beroepsgrond van eiser af dat er geen zicht op uitzetting zou zijn. De rechtbank stelt vast dat het ontbreken van bezwaar van het openbaar ministerie geen voorwaarde is voor de maatregel van bewaring, maar pas voor de uitzetting zelf. De rechtbank concludeert dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.