ECLI:NL:RBDHA:2025:16618

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
NL25.10463
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser op 12 november 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder, de minister van Asiel en Migratie, heeft deze aanvraag met een besluit van 3 maart 2025 afgewezen als ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Op 30 juli 2025 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken. Eiser heeft de rechtbank laten weten dat hij het beroep niet intrekt, maar dat het zich nu richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft de zaak op 31 juli 2025 behandeld, waarbij partijen niet verschenen. Na de behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500,-. Verweerder wordt ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,-. Partijen hebben vier weken de tijd om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als zij het niet eens zijn met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10463
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [v-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Ludwig).

Procesverloop

Eiser heeft op 12 november 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 3 maart 2025 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 30 juli 2025 heeft verweerder het bestreden besluit van 3 maart 2025 ingetrokken.
Bij brief van 30 juli 2025 heeft eiser de rechtbank meegedeeld dat hij het door hem ingestelde beroep niet intrekt en dat het zich nu richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 31 juli 2025 op zitting behandeld. Partijen zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van de bekendmaking van deze uitspraak een besluit te nemen op de aanvraag van eiser;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 907,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij brief van 30 juli 2025 heeft aangegeven dat het bestreden besluit is ingetrokken. Eiser heeft daarop te kennen gegeven het beroep te handhaven en heeft aan de rechtbank verzocht een beslistermijn van zes weken op te leggen. In reactie hierop heeft verweerder aangegeven zich te kunnen vinden in de beslistermijn van zes weken. Gelet hierop verklaart de rechtbank het beroep gegrond en draagt verweerder op om over uiterlijk zes weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser van 12 november 2021.
3. De rechtbank bepaalt dat een dwangsom wordt verbeurd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft om aan de termijn van deze uitspraak te voldoen. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met de vaste gedragslijn van de zittingsplaats Den Haag [1] stelt de rechtbank de hoogte van de dwangsom vast op een bedrag van € 100,- voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden. In overeenstemming met de vaste gedragslijn wordt het maximum bepaald op € 7.500,-.
4. Nu het beroep gegrond is, bestaat er aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
5. Partijen hebben, na verzending van het proces-verbaal van mondelinge uitspraak, vier weken de tijd om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als ze het niet eens zijn met deze uitspraak.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2025 door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. H.S. van Wessel, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van rechtbank Den Haag van 23 juli 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:13519.