ECLI:NL:RBDHA:2025:16619
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Russische eiser met dienstplichtvrees en mobilisatie naar Oekraïne
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Russische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De eiser, geboren op 20 september 2004, heeft op 17 mei 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 16 december 2024 afgewezen, met het argument dat de vrees van de eiser voor mobilisatie en dienstplicht niet aannemelijk is. Tijdens de zitting op 31 juli 2025 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk.
De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zal worden gemobiliseerd om te vechten in Oekraïne. De rechtbank stelt vast dat, hoewel de identiteit en nationaliteit van de eiser geloofwaardig zijn, er geen bewijs is dat hij daadwerkelijk zal worden opgeroepen voor de mobilisatie. De rechtbank wijst erop dat de eiser geen documenten heeft overgelegd die zijn vrees onderbouwen, zoals een oproep voor militaire dienst. Bovendien is er geen bewijs van een grootschalige mobilisatie die de eiser specifiek zou treffen.
De rechtbank oordeelt ook dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees heeft voor onevenredige of discriminatoire bestraffing in Rusland. De rechtbank verwijst naar rapporten van de European Union Asylum Agency die aangeven dat de meeste veroordeelden voor dienstplichtontduiking een boete krijgen opgelegd, en niet een jarenlange gevangenisstraf. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag van de eiser terecht als ongegrond heeft afgewezen, en het beroep van de eiser wordt verworpen. De uitspraak is openbaar gemaakt en de eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.