In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Venezolaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, geboren in 1959, heeft op 24 november 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De minister heeft deze aanvraag op 14 maart 2025 afgewezen, met de stelling dat de asielmotieven niet geloofwaardig zijn. De rechtbank heeft het beroep op 31 juli 2025 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van de eiser geloofwaardig zijn, evenals zijn humanitaire activiteiten en deelname aan demonstraties. De rechtbank oordeelt echter dat de minister onvoldoende heeft onderbouwd dat de eiser geen gegronde vrees heeft voor vervolging bij terugkeer naar Venezuela. De rechtbank wijst erop dat de eiser in Nederland actief is geweest in de oppositie en dat er aanwijzingen zijn dat hij in de negatieve belangstelling staat van de Venezolaanse autoriteiten. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de individuele omstandigheden van de eiser en de risico's die hij loopt bij terugkeer.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.814,-.