ECLI:NL:RBDHA:2025:16631

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
NL25.23699 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over niet tijdig beslissen op aanvraag om machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft opposante op 26 mei 2025 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf. De rechtbank heeft op 22 juli 2025 het beroep gegrond verklaard en de minister van Asiel en Migratie opgedragen om uiterlijk 17 september 2025 een besluit te nemen. Tegen deze uitspraak heeft opposante verzet ingesteld. De rechtbank heeft zonder zitting uitspraak gedaan, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel was. De rechtbank concludeert dat de beslistermijn was verstreken en dat opposante de minister rechtsgeldig in gebreke had gesteld. In het verzet betwist opposante de opgelegde beslistermijn van acht weken na de termijn van 21 maanden na de asielaanvraag, en stelt dat de rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven van het Unierecht. De rechtbank oordeelt dat zij terecht zonder nader onderzoek uitspraak heeft gedaan, omdat het eindoordeel duidelijk was. De rechtbank ziet geen aanleiding om de eerdere uitspraak te herzien en verklaart het verzet ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.23699 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam],opposante [1] ,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. T.M. van der Wal),
mede namens haar minderjarige kind:

[naam],

V-nummer: [nummer],
en

de minister van Asiel en Migratie, geopposeerde.

Inleiding

1. Opposante heeft op 26 mei 2025 beroep ingediend vanwege het niet tijdig beslissen op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf.
1.1.
Met de uitspraak van 22 juli 2025 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep gegrond verklaard en de minister opgedragen om uiterlijk 17 september 2025 alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken.
1.2.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
1.3.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [2]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting omdat het eindoordeel volgens de rechtbank buiten redelijke twijfel was. [3] De rechtbank heeft met de uitspraak van 22 juli 2025 het beroep kennelijk gegrond verklaard. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de beslistermijn was verstreken, dat opposante geopposeerde rechtsgeldig in gebreke had gesteld en dat het beroepschrift na het verstrijken van veertien dagen was ingediend. Hierbij heeft de rechtbank geopposeerde opgedragen om uiterlijk 17 september 2025 alsnog een besluit op de aanvraag van opposante bekend te maken.
3. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittingsuitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep gegrond is.
4. Het verzet is tijdig ingesteld.
Gronden van het verzet
5. Opposante voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan het niet eens te zijn met de door de rechtbank opgelegde beslistermijn van acht weken na het einde van de termijn van 21 maanden na de asielaanvraag. Volgens opposante heeft de rechtbank een onjuiste uitleg gegeven van het Unierecht, in het bijzonder artikel 31, vijfde lid van de Procedurerichtlijn. Daardoor zou de uitspraak in strijd zijn met het Unierecht en onvoldoende gemotiveerd. Opposante is van mening dat op het moment dat de Procedurerichtlijn was omgezet in Nederlands recht, de bepalingen daarvan bindend waren voor de Nederlandse overheid, waaronder geopposeerde en de rechtbank. De rechtbank is daarom volgens opposante in haar uitspraak gehouden aan het opleggen van een beslistermijn die de 21 maanden na de asielaanvraag niet overschrijdt.
5.1.
De rechtbank heeft door hetgeen is overwogen onder 5. volgens opposante niet kunnen oordelen dat de minister uiterlijk acht weken na het verstrijken van 21 maanden na de aanvraag een besluit moet nemen. Opposante is van mening dat de rechtbank de minister een uiterlijke beslisdatum van 23 juli 2025 had moeten opleggen, omdat op dat moment de 21 maanden uit de Procedurerichtlijn waren verstreken.
Beoordeling van de verzetsgronden
6. De rechtbank is van oordeel dat zij in deze zaak zonder zitting uitspraak heeft kunnen doen op het beroep van opposante tegen het niet tijdig beslissen, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank stelt vast dat het verzetschrift zich niet richt tegen de kennelijke gegrondverklaring van het beroep. Opposante betwist enkel de nadere termijn die de rechtbank aan de minister heeft opgelegd om alsnog een besluit te nemen. Verder geeft opposant niet aan waarom zij van mening is dat de rechtbank niet zonder nader onderzoek uitspraak mocht doen.
6.1.
Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb, kan de bestuursrechter, in afwijking van de in het eerste lid van dit artikel genoemde termijn van twee weken, in bijzondere gevallen, of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen. Dit is een discretionaire bevoegdheid van de bestuursrechter. Over de door hem gegeven termijn kan in de verzetsprocedure, die alleen ziet op de vraag of zonder nader onderzoek uitspraak mocht worden gedaan, niet worden geprocedeerd. De Afdeling [4] bevestigt deze bevoegdheid van de rechter onder meer in de uitspraak van 8 juli 2020. [5] De Afdeling is daarin van oordeel, dat de rechter bij een gegrond beroep tegen het niet tijdig beslissen in bijzondere gevallen een andere termijn kan bepalen voor het alsnog bekendmaken van een besluit dan de twee wekentermijn die volgt uit de wet.

Conclusie en gevolgen

7. In wat opposante heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de rechtbank niet zonder nader onderzoek uitspraak mocht doen. Dit betekent dat de aangevochten uitspraak in stand blijft.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.A. Smit, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
2.Artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Overeenkomstig artikel 8:54 van de Awb.
4.Afdeling bestuursrecht van de Raad van State.
5.ECLI:RVS:2020:1560.