In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 12 juni 2023, en het bezwaar van eiser werd bij het besluit van 29 juli 2024 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft besloten geen zitting te houden, omdat partijen daarmee instemden.
Eiser, geboren in 1978 en van Syrische nationaliteit, had de aanvraag ingediend om bij zijn echtgenote, referente, te kunnen verblijven. De minister stelde dat eiser en referente niet aannemelijk hadden gemaakt dat er een feitelijke gezinsband bestond op het moment van de inreis van referente in Nederland. Eiser betwistte dit en voerde aan dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de feitelijke gezinsband niet aannemelijk was gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de minister op goede gronden had gesteld dat de feitelijke gezinsband niet was aangetoond, gezien de verklaringen van referente.
De rechtbank concludeerde dat de beroepsgrond van eiser over bijzondere feiten en omstandigheden niet slaagde, omdat de minister niet kon afwijken van de wettelijke vereisten. De rechtbank oordeelde ook dat de minister niet had geschonden in de hoorplicht, omdat er geen nieuwe informatie was overgelegd in de bezwaarprocedure. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en de rechtbank veroordeelde de minister tot betaling van de proceskosten van eiser en het griffierecht. De uitspraak werd gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, en is openbaar gemaakt op 4 september 2025.